ECLI:NL:RBROT:2017:4383

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 april 2017
Publicatiedatum
8 juni 2017
Zaaknummer
10/701007-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezit van een geladen revolver en cocaïne met bewijsvoering van machtssfeer

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 april 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het bezit van een geladen revolver en ongeveer 150 gram cocaïne. De verdachte was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Dordrecht. De officier van justitie, mr. E. Ahbata, eiste een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden van de reclassering.

De rechtbank heeft vastgesteld dat op 7 januari 2017 in Groningen in de kamer van de verdachte ongeveer 150,69 gram cocaïne is aangetroffen. De verdachte ontkende dat de cocaïne van hem was, maar de rechtbank oordeelde dat de cocaïne zich in de machtssfeer van de verdachte bevond, aangezien hij wist dat deze in zijn kamer lag. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de verdachte geen beschikkingsmacht had over de cocaïne, omdat de kamer niet afgesloten was en toegankelijk voor anderen.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie en de Opiumwet. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank besloot tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht en ambulante behandeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/701007-17
Datum uitspraak: 21 april 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Dordrecht,
raadsman mr. J. van der Stel, advocaat te Dordrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 21 april 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E. Ahbata heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met aftrek van voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en met de bijzondere voorwaarden die zijn voorgesteld door de reclassering.

4.Bewijs en bewezenverklaring

Bewijsverweer feit 3
Standpunt verdediging
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde is aangevoerd dat feiten en omstandigheden ontbreken waaruit blijkt dat de verdachte beschikkingsmacht had over de in de tenlastelegging bedoelde cocaïne. De cocaïne is weliswaar aangetroffen op de kamer van de verdachte, maar deze kamer was niet afgesloten en daarmee vrij toegankelijk voor medebewoners en bezoekers. De verdachte ontkent dat de cocaïne van hem was. Steunbewijs voor zijn betrokkenheid bij de cocaïne ontbreekt.
Beoordeling
Het verweer wordt verworpen.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen staat vast dat op 7 januari 2017 in Groningen in de kamer die werd bewoond door de verdachte ongeveer 150,69 gram cocaïne is aangetroffen. Tevens blijkt uit de bewijsmiddelen, met name uit de verklaring die de verdachte op de zitting heeft afgelegd, dat hij wist dat de cocaïne in zijn kamer lag en dat hij deze daar samen met andere waardevolle spullen bewaarde in een kussensloop. Gelet op één en ander bevond de cocaïne zich in de machtssfeer van de verdachte.
De omstandigheid dat anderen (mogelijk) ook toegang hadden tot de kamer van de verdachte en dat hij geen eigenaar was van de cocaïne doet daar niet aan af. Het hebben van de cocaïne in zijn machtssfeer is voldoende voor een bewezenverklaring van het tenlastegelegde aanwezig hebben van de cocaïne. Daarvoor is niet vereist dat de verdachte eigenaar was van de cocaïne dan wel anderszins enige beschikkingsmacht en/of beheersbevoegdheid ten aanzien van de cocaïne had.
Bewijsmiddelen
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van de wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring van feit 3 redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van de wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte deze feiten heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Bewezenverklaring
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij op of omstreeks 06 januari 2017 te Rotterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van die wet in de vorm van een revolver van een onbekend merk, .22 DAO (double action only), kaliber .22,
en/of
munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te weten 6 bijbehorende kogelpatronen van het merk cci, kaliber .22 Long Rifle (LR), voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 07 januari 2017 te Groningen munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de categorie III, te weten 29 kogelpatronen, geschikt om met onder feit 1 beschreven voorwapen af te vuren, van het merk CCI / randvuur, kaliber 0.22 LR, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 07 januari 2017 te Groningen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 150,69 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III van die wet
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot munitie van categorie III van die wet

2.2.handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot munitie van categorie III van die wet

3.opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft op de openbare weg in zijn onderbroek een geladen revolver bij zich gehad. Ook heeft de verdachte op zijn kamer 29 kogelpatronen, eveneens geschikt om met het revolver af te vuren, en een handelshoeveelheid, te weten ruim 150 gram, cocaïne aanwezig gehad.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting en de ressortelijke indicatiepunten voor straftoemeting als uitgangspunt genomen. Ter zake van het voorhanden hebben van een revolver is als (basis)oriëntatiepunt opgenomen: 3 maanden gevangenisstraf onvoorwaardelijk. Ter zake het voorhanden hebben van scherpe munitie is een forse geldboete als oriëntatiepunt vermeld. Bij handelen in strijd met artikel 2, onder C, van de Opiumwet, terwijl het een hoeveelheid van 150 gram betreft, is als oriëntatiepunt opgenomen: 5 tot 6 maanden gevangenisstraf.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank verder in strafverzwarende zin rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte het vuurwapen geladen en op de openbare weg bij zich droeg. Naar eigen zeggen ter zelfbescherming, zodat de rechtbank aanneemt dat in geval van (dreigend) gevaar, de verdachte bereid was het vuurwapen daadwerkelijk te gebruiken. Weinig geruststellend is ook de grote hoeveelheid patronen die op de kamer van de verdachte zijn aangetroffen. Eveneens in strafverzwarende zin neemt de rechtbank mee dat de verdachte blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie van 29 maart 2017 eerder is veroordeeld ter zake van overtreding van de Wet wapens en munitie; ten tijde van de feiten liep de verdachte zelfs nog in een proeftijd. Deze eerdere veroordeling heeft hem er niet van weerhouden om weer een zelfde soort strafbaar feit te plegen.
De grote hoeveelheid verdovende middelen, 150 gram, die de verdachte in bezit heeft gehad, in combinatie met de tevens aangetroffen attributen als een weegschaal en doorschijnende plastic zakjes, wijzen er op dat de cocaïne bestemd was voor de handel.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
28 februari 2017. Uit dit rapport blijkt onder meer dat de verdachte een belaste voorgeschiedenis heeft in de zin dat hij is opgegroeid in een onveilige gezinssituatie. In zijn jeugd heeft de verdachte de nodige hulpverlening gehad. De verdachte heeft zijn MBO-opleiding moeten staken, is werkloos geworden en is in een negatieve spiraal beland.
Op grond van de huidige begeleiding en/of hulpverlening ontstaat de indruk dat de verdachte een vriendelijke jongen is, die afspraken nakomt en die probeert echt iets te maken van zijn leven, maar moeilijk uit de negatieve spiraal lijkt te kunnen komen. Het recidiverisico wordt als matig ingeschat en geadviseerd wordt oplegging van een deels voorwaardelijk strafdeel met voorwaarden, waaronder een meldplicht en een ambulante behandelverplichting bij een forensische polikliniek.
De rechtbank ziet in dit rapport aanleiding de gevangenisstraf wat te matigen en een deel daarvan voorwaardelijk op te leggen met de voorwaarden zoals geadviseerd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
De verdediging heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf achterwege te laten. Hiervoor bestaat echter geen aanleiding, gezien de ernst van de feiten en de hiervoor gegeven uitgangspunten voor straftoemeting.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Behalve op de reeds genoemde artikelen, is gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 10 van de Opiumwet en artikel 55 van de Wet wapens en munitie.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van negen (9) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
drie (3) maanden niet ten uitvoerzal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de
proeftijd, die hierbij wordt gesteld op
2 jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van een forensische polikliniek voor zijn problematiek, indien en voor de duur die de reclassering noodzakelijk vindt;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. K.T. van Barneveld, voorzitter,
en mrs. M.K. Asscheman-Versluis en E.M.D. Angela, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Empelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 06 januari 2017 te Rotterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van die wet in de vorm van een revolver van een onbekend merk, .22 DAO (double action only), kaliber .22,
en/of
munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te weten 6 bijbehorende kogelpatronen van het merk cci, kaliber .22 Long Rifle (LR), voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 07 januari 2017 te Groningen munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de categorie III, te weten 29 kogelpatronen, geschikt om met onder feit 1 beschreven voorwapen af te vuren, van het merk CCI / randvuur, kaliber 0.22 LR, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 07 januari 2017 te Groningen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 150,69 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.