ECLI:NL:RBROT:2017:4382

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 april 2017
Publicatiedatum
8 juni 2017
Zaaknummer
10/740034-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor bezit cocaïne en veroordeling voor bezit geladen pistool

In de zaak tegen de verdachte, geboren te [geboorteplaats verdachte] op [datum verdachte], heeft de rechtbank Rotterdam op 21 april 2017 uitspraak gedaan. De verdachte was ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Dordrecht. De officier van justitie, mr. E. Ahbata, had gevorderd tot bewezenverklaring van de tenlastelegging en een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk. De tenlastelegging omvatte onder andere het bezit van een geladen pistool en cocaïne.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 18 januari 2017 in Rotterdam een vuurwapen, te weten een pistool van het merk FN, type 1922, kaliber 7.65 mm, en bijbehorende munitie voorhanden had. Dit bewijs werd niet als onrechtmatig verkregen beschouwd, aangezien de politie op basis van een melding over een persoon met een vuurwapen gerechtvaardigd was om de verdachte te fouilleren. De verdediging voerde aan dat de fouillering onrechtmatig was, maar de rechtbank verwierp dit verweer.

Wat betreft het bezit van cocaïne, kon de rechtbank niet vaststellen dat de aangetroffen substantie daadwerkelijk cocaïne was. Er ontbraken cruciale processtukken en bewijsstukken, waardoor de verdachte van dit feit werd vrijgesproken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was voor het bezit van het vuurwapen en legde een gevangenisstraf op van acht maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook voorwaarden gesteld aan de voorwaardelijke straf, waaronder reclasseringstoezicht en inspanning voor dagbesteding.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/740034-17
Datum uitspraak: 21 april 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [datum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Dordrecht,
raadsman mr. O. Albayrak, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 21 april 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E. Ahbata heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met aftrek van voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar met de bijzondere voorwaarden die zijn voorgesteld door de reclassering.

4.Vrijspraak feit 2

Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat het onder 2 ten laste wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, onder andere op grond van de bekentenis van de verdachte dat hij cocaïne bij zich had.
Beoordeling
Op grond van de stukken kan niet worden vastgesteld dat de op 18 januari 2017 bij de verdachte aangetroffen (twee zakjes met daarin een substantie) cocaïne bevatte. Uit het proces-verbaal van de politie met kenmerk [proces-verbaalnummer 1] volgt dat op 18 januari 2017 bij de verdachte twee zakjes zijn aangetroffen met daarin een substantie, dat deze in beslag zijn genomen en dat daarvan afzonderlijk proces-verbaal is opgemaakt, met kenmerk [proces-verbaalnummer 2] . Dit laatste proces-verbaal bevindt zich niet bij de stukken. Ook andere gegevens die zien op de inbeslagname dan wel de bemonstering van hetgeen bij de verdachte is aangetroffen, ontbreken. Daarom kan niet worden vastgesteld dat de monsters die door het NFI zijn onderzocht monsters betreffen van de bij de verdachte aangetroffen substantie. Op grond van het NIF-rapport van 28 maart 2017 kan daarom niet worden aangenomen dat de bij de verdachte aangetroffen substantie cocaïne bevatte. Ander bewijs waaruit dit volgt is niet beschikbaar. De enkele verklaring van de verdachte dat hij cocaïne bij zich had is daarvoor onvoldoende.
Het onder 2 ten laste gelegde is daarom niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

5.Bewijs en bewezenverklaring feit 1

Bewijsverweer
Standpunt verdediging
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde is aangevoerd dat de verdachte onrechtmatig is gefouilleerd. Er waren onvoldoende concrete feiten en omstandigheden om tot een fouillering van de verdachte over te gaan. De opsporingsambtenaren van de politie hebben niet kunnen waarnemen dat de verdachte uit het portiek van de [adres delict] te Rotterdam kwam. Het met die fouillering verkregen bewijs (het aantreffen bij de verdachte van het in de tenlastelegging bedoelde pistool met munitie) is daarom op onrechtmatige wijze verkregen en moet van het bewijs worden uitgesloten. Ander (steun)bewijs ontbreekt, zodat vrijspraak dient te volgen.
Beoordeling
Uit de stukken blijkt dat op 18 januari 2017 omstreeks 21.10 uur bij de politie een melding is binnengekomen dat in de woning aan de [adres delict] in Rotterdam een persoon met een vuurwapen aan het zwaaien was. De politie kwam omstreeks 21.15 uur ter plaatse. De politie zag toen twee mannen op de [adres delict] lopen. Een van die twee mannen bleek later de verdachte te zijn. De twee mannen kwamen uit de richting van het portiek behorende bij de woning met nummer [nummer] (processen-verbaal [proces-verbaalnummer 1] en [proces-verbaalnummer 3] ). Op dat moment waren geen andere personen in de straat aanwezig (proces-verbaal [proces-verbaalnummer 1] ). Anders dan door de verdediging is betoogd bestaat er geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van deze in ambtsedige processen-verbaal vastgelegde waarnemingen van de politie.
Op grond van deze feiten en omstandigheden kon een verdenking worden aangenomen dat in strijd was gehandeld met een gepleegde overtreding van de artikelen 26 of 27 van de Wet wapens en munitie en bestond er redelijkerwijs aanleiding om de twee mannen, onder wie de verdachte, aan hun kleding te onderzoeken. Op grond van het bepaalde in artikel 52 van de Wet wapens en munitie waren de opsporingsambtenaren van de politie daartoe bevoegd.
Het bewijs dat de verdachte, zoals bij het onderzoek bleek, een pistool met munitie bij zich had is daarom niet op onrechtmatige wijze verkregen. Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Bewijsmiddelen
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van de wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Bewezenverklaring
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij op of omstreeks 18 januari 2017 te Rotterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk FN, type 1922, kaliber 7.65 mm, en/of (daarbij behorende) munitie, te weten 5 kogelpatronen, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III van die wetenhandelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot munitie van categorie III van die wet.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft op straat, midden in de stad, in zijn broeksband een geladen pistool bij zich gehad.
Gezien de ernst daarvan kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van na te noemen duur
Bij de keuze voor deze strafsoort en de duur daarvan heeft de rechtbank de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting als uitgangspunt genomen. De rechtbank heeft eveneens meegewogen dat de verdachte blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie van 29 maart 2017 eerder is veroordeeld, ook voor soortgelijke feiten; de verdachte heeft in totaal zes jaren in detentie doorgebracht. Deze eerdere veroordelingen hebben hem er blijkbaar niet van weerhouden om weer een strafbaar feit te plegen.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
30 maart 2017. Uit dit rapport blijkt onder meer dat de nu 31-jarige verdachte bij zijn ouders inwoont en niet eerder in zijn leven heeft gewerkt of een uitkering heeft genoten. De verdachte wekt de indruk uit illegale activiteiten een inkomen te generen. Er zijn aanwijzingen voor een negatief sociaal netwerk. Het recidiverisico wordt als hoog/gemiddeld geschat. Doorbreking van de vicieuze cirkel door het vinden van zinvolle dagbesteding en het generen van een inkomen is geboden. De verdachte geeft aan hieraan te willen werken. Geadviseerd wordt oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met voorwaarden, waaronder een meldplicht en andere voorwaarden het gedrag betreffende, te weten een verplichting om zich in te spannen om een dagbesteding te vinden.
Op de zitting heeft de verdachte meegedeeld dat hij tot op heden niet eerder reclasseringstoezicht opgelegd heeft gekregen en dat hij graag de kans krijgt om samen met de reclassering zijn leven op de rit te krijgen.
De rechtbank zal de verdachte die kans bieden en daarom een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen met de voorwaarden zoals geadviseerd. Het is nu aan de verdachte om deze kans met beide handen aan te grijpen en uitvoering te geven aan zijn op de zitting geuite goede voornemens.
Het voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Behalve op de reeds genoemde artikelen, is gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van acht (8) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
drie (3) maanden niet ten uitvoerzal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de
proeftijd, die hierbij wordt gesteld op
2 jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt en zal zich daarbij houden aan de aanwijzingen die de reclasseringsinstelling hem geeft;
- de veroordeelde zal zich gedurende de proeftijd inspannen voor het invullen van zijn dagbesteding, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. K.T. van Barneveld, voorzitter,
en mrs. M.K. Asscheman-Versluis en E.M.D. Angela, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Empelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 18 januari 2017 te Rotterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk FN, type 1922, kaliber 7.65 mm, en/of (daarbij behorende) munitie, te weten 5 kogelpatronen, voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 18 januari 2017 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 12,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.