ECLI:NL:RBROT:2017:4325

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 mei 2017
Publicatiedatum
6 juni 2017
Zaaknummer
10/710374-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging wegens volledige ontoerekeningsvatbaarheid na doodslag

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 24 mei 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het doden van zijn ex-vriendin op 25 augustus 2016 in Spijkenisse. De verdachte heeft bekend dat hij het slachtoffer met een beeld op haar hoofd heeft geslagen, maar deskundigen hebben geconcludeerd dat hij ten tijde van het delict volledig ontoerekeningsvatbaar was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte leed aan een psychische stoornis, die zijn gedragingen op het moment van het delict beïnvloedde. De officier van justitie heeft vrijspraak voor moord geëist en de bewezenverklaring van doodslag, met oplegging van TBS met dwangverpleging. De verdediging heeft vrijspraak voor moord bepleit en erkend dat doodslag bewezen kan worden verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen voorbedachte raad was, en heeft de verdachte van moord vrijgesproken, maar hem wel schuldig bevonden aan doodslag. Gezien de volledige ontoerekeningsvatbaarheid heeft de rechtbank de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en TBS met dwangverpleging opgelegd. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte schadevergoedingen moest betalen aan de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer:
10/710374-16
Datum uitspraak:
24 mei 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de P.I. Krimpen aan den IJssel, Van der Hoopstraat 100 in Krimpen aan den IJssel,
raadsvrouw mr. S. Koster, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 11 mei 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte – al dan niet met voorbedachte raad – [naam slachtoffer] heeft gedood.

3.Inleiding

Verdachte heeft bekend dat hij [naam slachtoffer] op 25 augustus 2016 te Spijkenisse om het leven heeft gebracht. Gedragsdeskundigen hebben geconcludeerd dat de verdachte ten tijde van zijn handelen volledig ontoerekeningsvatbaar was.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit en zo ja, of dit feit kan worden gekwalificeerd als moord (voorbedachte raad) of doodslag. Als het feit bewezen kan worden verklaard, dient de rechtbank vervolgens de vraag te beantwoorden of het feit aan de verdachte kan worden toegerekend. Als het feit niet aan hem kan worden toegerekend is de verdachte niet strafbaar en dan dient de vraag te worden beantwoord of een maatregel aan de verdachte kan worden opgelegd en zo ja, welke.

4.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.A. van Wijk heeft gevorderd:
  • vrijspraak van de impliciet primair ten laste gelegde moord;
  • bewezenverklaring van de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag;
  • oplegging van de maatregel tot terbeschikkingstelling van de verdachte met bevel tot dwangverpleging.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor moord en heeft zich op het standpunt gesteld dat doodslag bewezen kan worden verklaard.
5.2.
Beoordeling
Het aantreffen van het levenloze lichaam
De verdachte heeft op 25 augustus 2016 omstreeks 6:20 uur in de ochtend de politie gebeld en gezegd dat hij zijn vrouw om het leven heeft gebracht. Wanneer de politie kort daarna ter plaatse komt treffen zij het levenloze lichaam van [naam slachtoffer] aan. De patholoog van het NFI verklaart dat haar overlijden het gevolg is van mechanisch stomp botsen en/of kantig geweld op het hoofd.
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft bekend dat hij [naam slachtoffer] meermalen met een beeld van een torso op haar hoofd heeft geslagen, als gevolg waarvan zij om het leven is gekomen.
Hij heeft verklaard dat hij al enige tijd kampte met waanideeën. Zijn angsten en achterdocht namen in de dagen voorafgaand aan het delict toe. Hij voelde zich nergens meer veilig. Op de avond van het delict had hij de angst dat het huis omsingeld was en dat de politie zou binnen vallen. Hij heeft de hele nacht wakker gelegen, totdat hij op enig moment dacht dat de enige uitweg was [naam slachtoffer] om het leven te brengen. Hij pakte het eerste dat bij hem in de buurt was, een beeld dat op de kast stond, en heeft haar daarmee geslagen. Hij is vrij lang bezig geweest met doorslaan en is pas gestopt nadat hij zich ervan had vergewist dat zij daadwerkelijk het leven had gelaten.
Doodslag
Op grond hiervan acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [naam slachtoffer] opzettelijk om het leven heeft gebracht.
Geen voorbedachte raad
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of ook wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat er sprake is geweest van voorbedachte raad en daarmee van moord. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat dit niet wettig en overtuigend is bewezen.
Voor een bewezenverklaring van ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Uit de psychologische en psychiatrische rapportages, verschillende getuigenverklaringen en uit verschillende andere omstandigheden uit het dossier (zoals de vraag van de verdachte aan de politie om hulp) blijkt van het bestaan en het verergeren van de waanideeën bij de verdachte in de periode voorafgaand aan het delict. Uit niets daarvan blijkt dat de verdachte het vooropgezette plan had [naam slachtoffer] om het leven te brengen. Een dergelijk voornemen voorafgaand aan het delict blijkt ook niet uit de verklaring die de verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd, noch uit zijn eerdere verklaringen.
Uit de verklaringen van de verdachte en de conclusies van het rapport van de forensische opsporing volgt dat er sprake moet zijn geweest van enig tijdsverloop ten tijde van het delict. Niet kan echter worden vastgesteld hoe lang dit tijdsverloop is geweest. Dit betekent dat ook niet kan worden vastgesteld of dit tijdsverloop zolang is geweest dat het gelegenheid heeft gegeven tot beraad. De rechtbank acht het, mede gelet op de psychotische toestand van de verdachte, voldoende aannemelijk dat dit niet het geval is geweest.
Nu niet is komen vast te staan dat de verdachte met voorbedachte raad [naam slachtoffer] om het leven heeft gebracht, zal de verdachte van de ten laste gelegde moord worden vrijgesproken.
5.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op of omstreeks 25 augustus 2016 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard,
opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en (al dan niet) na kalm beraad en rustig overleg, (meermalen)(met kracht) met een beeld, althans een hard voorwerp,
op het hoofd van die [naam slachtoffer] geslagen, ten gevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
(impliciet subsidiair)
doodslag.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

7.1.
Standpunt officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie en de verdediging hebben zich beide op het standpunt gesteld dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard. Omdat het bewezenverklaarde in dat geval niet aan hem kan worden toegerekend, is de verdachte niet strafbaar. De verdachte moet daarom worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
7.2.
Beoordeling
Bij de beoordeling van de strafbaarheid van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op de volgende Pro Justitia rapporten betreffende de verdachte:
  • Een Pro Justitia rapportage van 6 januari 2017, opgesteld door dhr. [naam deskundige 1] , psychiater;
  • Een Pro Justitia rapportage van 27 december 2016, opgesteld door dhr. drs. [naam deskundige 2] , GZ-psycholoog.
Beide deskundigen beschrijven dat de verdachte in de maanden voorafgaand aan de levensberoving steeds meer depressieve klachten ontwikkelde, waarbij later ook sprake was van een toenemende mate van achterdocht. Het wantrouwen naar [naam slachtoffer] ving aan vanwege een vermeende relatie die zij had en ontwikkelde zich uiteindelijk tot de gedachte dat er sprake was van een complot tegen hem. De achterdocht ging gepaard met (psychotische en irrationele) angst- en paniekgevoelens. Hij zocht hulp bij zorginstellingen en in eerste instantie ook bescherming bij de politie.
De psychiater concludeert dat de paranoïdie zich uiteindelijk ontwikkelde tot een floride psychose, waarin de verdachte in de alles overtuigende waan verkeerde dat hij door [naam slachtoffer] in de val werd gelokt en overtuigd was dat hij door de politie vermoord zou worden. Om aan deze situatie een eind te maken besloot de verdachte, zo lijkt impulsief, [naam slachtoffer] te doden zonder over de ernst en de gevolgen daarvan na te denken. Zijn toestand ten tijde van het delict wordt gekenmerkt door paniek, angst, radeloosheid en een sterk gestoorde realiteitstoetsing in de zin van wanen en percepties, die zijn denken, emoties en gedrag volledig beïnvloedden.
De psycholoog vermeldt dat de verdachte in gespannen, verwarde en paranoïde angstige toestand bij [naam slachtoffer] in bed is gaan liggen, hij geen oog dichtdeed en de spanning alleen maar toenam. Enkele minuten voor het delict schoot bij hem de gedachte binnen om haar om het leven te brengen. De psycholoog concludeert dat de verdachte dan niet langer in staat was rationele overwegingen en keuzes te maken, wat ook zou blijken uit de wijze waarop hij [naam slachtoffer] om het leven heeft gebracht en heeft willen zeker stellen dat zij daadwerkelijk dood was. De realiteitstoetsing en het oordeels- en kritiekvermogen waren op dat moment volledig verstoord in het kader van het paranoïde psychotische toestandsbeeld.
Beide deskundigen concluderen dat sprake is van een depressieve stoornis en een psychotische stoornis. Dit psychiatrisch toestandsbeeld heeft de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het delict beïnvloed. Beide deskundigen adviseren de rechtbank het ten laste gelegde in het geheel niet toe te rekenen aan de verdachte.
Nu de conclusies van de psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. Gelet op de inhoud hiervan en de door de deskundigen afgelegde verklaringen ter terechtzitting, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is ten aanzien van de bewezenverklaarde doodslag.
7.3.
Conclusie
De verdachte is, gegeven de volledige ontoerekeningsvatbaarheid, niet strafbaar en zal ontslagen worden van alle rechtsvervolging.

8.Motivering maatregel

8.1.
Inleiding
Nu de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht, kan hem voor de levensberoving van [naam slachtoffer] geen gevangenisstraf worden opgelegd. De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of een maatregel aan de verdachte kan worden opgelegd en zo ja, welke.
8.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege (tbs met dwangverpleging) op te leggen.
8.3.
Standpunt verdediging
De verdediging verzoekt om aan de verdachte op te leggen de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden (tbs met voorwaarden).
8.4.
Beoordeling
8.4.1.
Ernst van het feit
De verdachte heeft, handelend vanuit een volstrekt irreële gedachte dat er maar één uitweg was voor de door hem ingebeelde, volstrekt irreële complotsituatie, [naam slachtoffer] op een gruwelijke wijze van het leven beroofd.
Uit een van de verklaringen van de nabestaanden komt [naam slachtoffer] naar voren als een lieve, vrolijke, behulpzame vrouw, altijd eerlijk en recht door zee, die volop in het leven stond en daarvan genoot. Het moge duidelijk zijn dat de levensberoving van [naam slachtoffer] een grote, blijvende impact op velen heeft gehad. De jongste en nog thuiswonende dochter van [naam slachtoffer] en de verdachte is plotseling geconfronteerd met het feit dat haar vader haar moeder heeft omgebracht. De gewelddadige dood van [naam slachtoffer] heeft ook groot verdriet en leed toegebracht aan andere nabestaanden, onder wie haar (andere) dochter en zoon. Daarnaast is er bij de nabestaanden veel woede en onbegrip. Zij zullen allemaal de rest van hun leven geconfronteerd blijven met niet alleen het gemis, maar ook de wijze waarop zij hen is ontnomen.
8.4.2.
Strafblad
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 april 2017 blijkt dat de verdachte in 2008 is veroordeeld voor huiselijk geweld en niet eerder voor soortgelijke strafbare feiten als doodslag.
8.4.3.
Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
De psychiater en de psycholoog concluderen in hun rapporten beiden dat een klinische behandeling nodig is voor een langere duur dan één jaar. Zowel tbs met dwangverpleging als tbs met voorwaarden behoort tot de mogelijkheden.
Daar waar de psychiater eerder (8 december 2016) sterker geneigd was tbs met dwangverpleging te adviseren is dit omgezet naar ‘geen voorkeur of advies’ ten aanzien van één van beide. Dit vanwege een verbetering van de psychische toestand van de verdachte in de periode tussen 4 november 2016 en 27 december 2016 en de alsnog op 27 december 2016 ontvangen opgevraagde medische psychiatrische informatie.
Uit de rapporten lijkt te volgen dat de psycholoog meer aanknopingspunten ziet voor tbs met voorwaarden, maar ter zitting heeft hij verklaard dat hij geen keuze maakt en uitsluitend aangeeft wat mogelijk zou kunnen zijn.
Bij de mogelijkheid van een tbs met voorwaarden slaan beiden acht op de bereidwilligheid en motivatie van de verdachte voor een behandeling en zijn bereidheid om zich aan de voorwaarden te houden. Tegelijkertijd schetsen beiden het risico van een eventueel recidief psychose, achterdocht of depressie, in welk geval de verdachte mogelijk niet goed in staat zal blijken te zijn tot naleving van de voorwaarden en/of niet voldoende gemotiveerd blijft voor een langer durende behandeling.
Niet alleen de bereidwilligheid en motivatie voor tbs is sterk gekoppeld aan de stoornissen van de verdachte, maar ook het risico van recidive ten aanzien van het delict. Indien de verdachte niet psychotisch ontregelt, schat de psycholoog dit recidiverisico niet hoog in. Daarentegen geeft de psychiater aan dat indien de psychose opvlamt het risico op recidive van gewelddadig gedrag hoog is, met een hoog risico op ernstig lichamelijk letsel voor derden. Hoe groot het risico op eventuele psychische ontregeling en/of depressie is, kunnen zij beiden echter niet aangeven. Wel zal het creëren van een stabiele weinig stressvolle omgeving op het gebied van wonen, werk en inkomen/schulden bijdragen aan het verminderen van de kans hierop.
De psychiater adviseert een tbs met dwangverpleging, indien meer zekerheid op het gebied van veiligheid op de korte en eventueel langere termijn wenselijk of noodzakelijk wordt geacht. Ook de psycholoog meent dat tbs met dwangverpleging in ieder geval voldoende het risico op onttrekken aan de behandeling en daarmee het recidiverisico afdicht. Aan tbs met dwangverpleging wordt volgens hem toegekomen indien de rechtbank tbs met voorwaarden een ‘te kwetsbare’ juridische stok achter de deur vindt of de voorwaarden onvoldoende gewaarborgd kunnen worden. In het laatste geval bestaat immers het risico dat er mogelijk niet op tijd een ontregeling kan worden gesignaleerd en er te laat wordt ingegrepen.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 21 april 2014. Op grond van de bevindingen van de Pro Justitia rapporteurs en de ernst van het delict lijkt tbs met dwangverpleging meer voor de hand te liggen. Vanwege de motivatie van de verdachte, is een basis voor tbs met voorwaarden evenwel ook aanwezig.
8.5.
Conclusies van de rechtbank
Daar de verdachte nog niet genezen is van zijn stoornis, acht de rechtbank het noodzakelijk om aan de verdachte een maatregel op te leggen. Uit de hiervoor genoemde rapportages van de deskundigen blijkt dat het risico op recidive hoog is, indien de verdachte psychotisch ontregelt. De deskundigen achten dan ook een adequate begeleiding en behandeling in een klinische setting noodzakelijk om het recidiverisico te verkleinen en adviseren tbs.
De rechtbank acht een maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege (tbs met dwangverpleging) noodzakelijk. De rechtbank baseert dit op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de persoon van de verdachte, de aard en ernst van de vastgestelde psychische problematiek bij de verdachte, en vooral de onzekerheid van een eventuele psychische ontregeling of depressie en daarmee ook de onzekerheid van een succesvolle behandeling en de onzekerheid over het recidiverisico.
Tegenover voornoemde onzekerheden en risico’s staat een noodzakelijke, grotere mate van zekerheid op het gebied van veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen op de korte en langere termijn. Die veiligheid eist het opleggen van de tbs met dwangverpleging.
Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat ook overigens voldaan wordt aan de eisen die de wet daaraan stelt, te weten:
  • Bij de verdachte bestond ten tijde van het plegen van het feit een ziekelijke stoornis van zijn geestesvermogens;
  • Op het gepleegde misdrijf is een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld;
De rechtbank overweegt voorts dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Alles afwegend acht de rechtbank terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege passend en geboden en zal deze maatregel aan de verdachte worden opgelegd.

9.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

9.1.
Vordering [naam benadeelde 1]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde 1] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 3.776,= aan materiële schade.
9.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden toegewezen, met daaraan gekoppeld de schadevergoedingsmaatregel.
9.1.2.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk kan worden toegewezen. De kosten voor nieuwe kleding en de verletkosten van de echtgenoot van de benadeelde partij komen niet voor vergoeding in aanmerking nu deze in een te ver verwijderd verband met het bewezenverklaarde feit staan.
9.1.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd, zal deze gedeeltelijk worden toegewezen. Ook de door de verdachte betwiste schadepost, nieuwe kleding die voor de begrafenis is aangeschaft, zal worden toegewezen. De benadeelde partij heeft voldoende gesteld, gemotiveerd en bewezen dat deze kosten zijn gemaakt in verband met het overlijden van [naam slachtoffer] . Van een te ver verwijderd verband is, mede gelet op de gestelde financiële situatie van de benadeelde partij, geen sprake.
Anders is dit, zoals ook door de raadsvrouw betoogd, voor de verletkosten van de echtgenoot. Dit deel van de verletkosten ad € 1.257,88 staat in een te ver verwijderd verband, nu deze schade niet door de benadeelde partij zelf is geleden, maar door de echtgenoot van de benadeelde partij.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 11 mei 2017.
Nu de vordering van de benadeelde partij grotendeels, namelijk ter hoogte van een bedrag van € 2.518,12 zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt tot op heden begroot op nihil.
9.1.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 2.518,12, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
9.2.
Vordering [naam benadeelde 2]
Als benadeelde partij heeft zich voorts in het geding gevoegd: [naam benadeelde 2] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.628,= aan materiële schade.
9.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden toegewezen, met daaraan gekoppeld de schadevergoedingsmaatregel.
9.2.2.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk kan worden toegewezen. De benzinekosten voorafgaande aan het delict, de verkeersboete en de verblijfskosten komen niet voor vergoeding in aanmerking nu deze in een te ver verwijderd verband met het bewezenverklaarde feit staan.
9.2.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd, zal deze, ondanks de betwisting door de verdachte, gedeeltelijk worden toegewezen.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de benzinekosten (€ 429,39) en de verblijfkosten (€ 608,61), levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Dat deel dat betrekking heeft op kosten gemaakt voor de datum van het delict, staan immers niet in rechtstreeks verband met het delict. De benadeelde partij zal in deze schadeposten niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. Hetzelfde geldt voor de verkeersboete (€ 247,62), omdat – zoals ook door de raadsvrouw betoogd – niet zonder meer kan worden aangenomen dat sprake is van rechtstreekse schade.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 11 mei 2017.
Nu de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk, tot een bedrag van € 342,38, zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt tot op heden begroot op nihil.
9.2.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 342,38, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 24c, 36f, 37a, 37b en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging;
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld;
beveelt dat de terbeschikkinggestelde
van overheidswege wordt verpleegd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] , te betalen een bedrag van
€ 2.518,12 (tweeduizend vijfhonderdachttien euro en twaalf eurocent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 11 mei 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] te betalen
€ 2.518,12 (tweeduizend vijfhonderdachttien euro en twaalf eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 mei 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
35 (vijfendertig) dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] , te betalen een bedrag van
€ 342,38 (driehonderdtweeënveertig euro en achtendertig eurocent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 11 mei 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] te betalen
€ 342,38 (driehonderdtweeënveertig euro en achtendertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 mei 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
6 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N. Doorduijn, voorzitter,
en mr. A.A. Kalk en mr. K.J. van den Herik, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.C. de Hooge, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op of omstreeks 25 augustus 2016 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard,
opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade
een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte opzettelijk en (al dan niet) na kalm beraad en rustig
overleg,
(meermalen)(met kracht) met een beeld, althans een hard voorwerp,
op het hoofd van die [naam slachtoffer] geslagen,
tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden.