Op 7 april 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een faillissementsprocedure betreffende de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam 1]. De rechtbank heeft kennisgenomen van de beschikking van 29 december 2016, waarbij aan de schuldenares voorlopig surseance van betaling was verleend. Tijdens de schuldeisersvergadering op 27 maart 2017 heeft de bewindvoerder verklaard dat alle schuldeisers op de hoogte zijn gesteld van de vergadering. Mr. De Jong heeft namens de schuldeisers gestemd voor het definitief verlenen van surseance van betaling, terwijl mrs. Laddé en Egeler aanvankelijk aangaven dat Hewlett-Packard (HP) overwoog om niet in te stemmen. De rechtbank heeft de stemming aangehouden tot 31 maart 2017, maar HP heeft uiteindelijk besloten niet in te stemmen met de definitieve verlening van surseance van betaling.
De rechtbank heeft vastgesteld dat niet aan het vereiste van artikel 218, lid 2 van de Faillissementswet is voldaan, aangezien HP met een vordering van € 126.680,- meer dan één vierde van de ter vergadering vertegenwoordigde schuldvorderingen vertegenwoordigt. De rechtbank oordeelt dat zij, bij verschil, beslist over de toelating tot de stemming en dat de betwisting van de schuldenares over de hoogte van de vordering van HP niet kan worden meegenomen in het oordeel. De rechtbank heeft het verzoek om definitieve surseance van betaling aan de schuldenares afgewezen, omdat niet aan de wettelijke vereisten was voldaan. De beslissing is openbaar uitgesproken en de kosten van de bewindvoerder zijn vastgesteld op € 8.936,50, te betalen door de schuldenares.