ECLI:NL:RBROT:2017:4313

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 mei 2017
Publicatiedatum
6 juni 2017
Zaaknummer
TUL 02/061079-12 en 10/221895-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met braak, verbreking en inklimming door verdachte in Rotterdam en Krimpen aan den IJssel

Op 18 mei 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal met braak, verbreking en inklimming. De verdachte, die op dat moment preventief gedetineerd was in de P.I. Dordrecht, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Sen. De officier van justitie, mr. J. Westerhof, eiste een gevangenisstraf van zeven maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder een klinische opname bij FVA Bouman en begeleid wonen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op verschillende data in 2016 en 2017 meerdere diefstallen heeft gepleegd, waarbij hij zich toegang tot de plaatsen van misdrijf heeft verschaft door middel van braak en/of verbreking. De rechtbank heeft de bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten gebaseerd op wettige bewijsmiddelen en de bekentenis van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de feiten strafbaar zijn en dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.

Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en het advies van de reclassering. De verdachte heeft een strafblad en er is sprake van verslavingsproblematiek. De rechtbank heeft besloten om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, met als doel de verdachte te weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten. De rechtbank heeft ook beslist over de in beslag genomen voorwerpen en de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere vonnissen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/811020-17
Parketnummers TUL: 02/061079-12 en 10/221895-15
Datum uitspraak: 18 mei 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting preventief gedetineerd in de P.I. Dordrecht,
raadsman mr. T. Sen, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 4 mei 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Westerhof heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarden een klinische opname bij FVA Bouman voor de duur van maximaal een jaar, gevolgd door begeleid wonen met een dagbesteding.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
1.
hij op of omstreeks 22 januari 2017 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening
heeft weggenomen een geldbedrag (198 euro), in elk geval enig goed, geheel of
ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] , in elk geval aan
een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), zulks
nadat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), dat weg te nemen geldbedrag
onder zijn/hun bereik had(den) gebracht door braak en/of verbreking en/of
inklimming;
2.
hij op of omstreeks 02 december 2016 te Rotterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 3] ., in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte;
3.
Hij op of omstreeks 19 februari 2016 te Krimpen aan den IJssel
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een grillroom heeft
weggenomen een groot geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des
misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of
de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht
door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Feit 1
Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en verbreking en inklimming
Feit 2
Diefstal
Feit 3
Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en verbreking
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is derhalve strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten,
de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
Verdachte heeft twee bedrijfsinbraken gepleegd. Tevens heeft hij zich schuldig gemaakt aan diefstal door bij de [naam slachtoffer 3] een greep in de geopende kassalade te doen. Dergelijke vermogensfeiten getuigen van een gebrek aan respect voor de eigendommen van anderen. Daarnaast brengen dergelijke feiten naast de financiële schade ook overlast voor de betrokkenen teweeg en in het algemeen een gevoel van onveiligheid in de omgeving. Verdachte heeft zich niet bekommerd om de nadelige gevolgen van zijn handelen voor anderen. Voor de door hem gepleegde bedrijfsinbraken heeft de verdachte ook nadien geen verantwoordelijkheid genomen. Dit rekent de rechtbank de verdachte aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 10 april 2017, waaruit blijkt dat de verdachte meermalen eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
Bouman GGZ, afdeling reclassering, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 28 februari 2017. Dit rapport houdt het volgende in.
Er is sprake van verslavingsproblematiek hetgeen in direct verband staat met het delictgedrag. Betrokkene werd hiervoor diverse keren vrijwillig klinisch behandeld, maar dit heeft niet het gewenste effect gesorteerd. De laatste klinische behandeling was in 2016 bij De Hoop. Hier werd de diagnose gesteld dat sprake is van afhankelijkheid van opioïde, alcohol en cocaïne en daarnaast PTSS. Op 3 februari jl. is een indicatie voor klinische zorg bij het IFZ aangevraagd. Betrokkene is op de wachtlijst geplaatst bij de Forensische Verslavings Afdeling (FVA) van Bouman GGZ. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog.
Geadviseerd wordt een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Hierbij worden de volgende bijzondere voorwaarden geadviseerd:
  • Meldplicht: De betrokkene moet zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft. Daartoe moet de veroordeelde zich melden bij de reclassering voor zolang en zo frequent als zij gedurende deze periode nodig acht.
  • Gedragsinterventie: De betrokkene moet deelnemen aan de volgende gedragsinterventie: GI-GGZ Leefstijltraining.
  • Opname in zorginstelling-klinische behandeling; De betrokkene wordt verplicht om op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling zich te laten opnemen op de Forensische Psychiatrische Afdeling van Bouman GGZ of een soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, waarbij de betrokkene zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven.
  • Opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang; de betrokkene wordt verplicht om aansluitend op zijn klinische behandeling in [naam woon-en leefgemeenschap] van De Hoop of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, te verblijven en zich te houden aan het (dag-)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in min of meer soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de
rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Namens de verdachte is bepleit dat verdachte zo spoedig mogelijk behandeling dient te krijgen en dat het aan de verdachte op te leggen onvoorwaardelijke strafdeel de tijd reeds doorgebracht in voorlopige hechtenis niet zou moeten overstijgen. De rechtbank gaat hier niet in mee.
Ter zitting heeft de officier van justitie aangegeven dat de verdachte begin juni 2017 klinisch kan worden opgenomen bij de Forensische Verslavings Afdeling van Bouman GGZ.
De rechtbank acht het, met de officier van justitie, aangewezen dat deze klinische opname aansluitend aan de huidige detentie van de verdachte plaatsvindt. Teneinde dit mogelijk te maken, volgt de rechtbank de officier van justitie in de door haar geformuleerde strafeis.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de geldbedragen van € 61, € 30 en € 486 (zaak Grillroom) verbeurd te verklaren.
8.2.
Beoordeling
De rechtbank zal alleen beslissen ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen zoals die op de beslaglijst staan vermeld.
Ten aanzien van de in beslag genomen geldbedragen van € 61, € 30 en € 486 zal de bewaring worden gelast ten behoeve van de rechthebbende, nu deze niet aan de verdachte toebehoren en niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 33a, tweede lid Wetboek van Strafrecht, meer in het bijzonder nu de rechtbank vaststelt dat deze bedragen toebehoren aan de [naam slachtoffer 4] .

9.Vorderingen tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnissen waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 17 december 2013 van de politierechter in de rechtbank Breda is de verdachte veroordeeld voor zover van belang tot een geldboete van 400 euro, subsidiair 8 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Bij vonnis van 16 juni 2016 van de politierechter in de rechtbank Rotterdam is de verdachte veroordeeld –voor zover van belang- tot een taakstraf voor de duur van 140 uren, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
9.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging van het vonnis van 17 december 2013 nu er reeds een beslissing aangaande deze voorwaardelijke veroordeling is genomen op 16 juni 2016 door de rechtbank Rotterdam, waarbij de geldboete is omgezet in een taakstraf.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging van het vonnis van 16 juni 2016, nu de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafdeel of het verlengen van de proeftijd niet bijdraagt aan de weg die thans wordt ingeslagen aangaande de hulpverlening aan verdachte.
9.3.
Beoordeling
Het openbaar ministerie zal niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 02/061079-12 , nu er reeds een beslissing voorwaardelijke veroordeling is genomen op 16 juni 2016 door de rechtbank Rotterdam, waarbij de geldboete is omgezet in een taakstraf.
De vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 10/221895-15 zal worden afgewezen. De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van het vonnis van 16 juni 2016 en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel, te weten een taakstraf van 40 uur, worden gelast. Er worden evenwel termen aanwezig geacht die last niet te geven, nu het uitvoeren van een taakstraf de klinische opname en behandeling die de verdachte na zijn detentie zal moeten ondergaan mogelijk zal doorkruisen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 2 maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaren, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, afdeling reclassering, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal zich voor behandeling van zijn problematiek klinisch laten opnemen op de Forensische Psychiatrische Afdeling van Bouman GGZ of een soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, en zal zich houden aan de aanwijzingen die door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling worden gegeven, voor de duur van maximaal een jaar, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de (geneesheer-) directeur van die instelling verantwoord vindt;
3. de veroordeelde zal na de klinische opname verblijven bij [naam woon-en leefgemeenschap] van De Hoop, of een soortgelijke instelling voor begeleid wonen/maatschappelijke opvang, en zal zich houden aan het (dag-)programma en de aanwijzingen die door of namens de directeur van die instelling worden gegeven, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de directeur van die instelling in overleg met de reclassering verantwoord vindt;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbenden van de geldbedragen van € 61,
€ 30,- en € 486,-;
verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 02/061079-12 ;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging onder parketnummer 10/221895-15 .
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. A. van Luijck en M. Timmerman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Van Wingerden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Zijnde de voorzitter buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 22 januari 2017 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening
heeft weggenomen een geldbedrag (198 euro), in elk geval enig goed, geheel of
ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] , in elk geval aan
een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), zulks
nadat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), dat weg te nemen geldbedrag
onder zijn/hun bereik had(den) gebracht door braak en/of verbreking en/of
inklimming;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 02 december 2016 te Rotterdam
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
heeft weggenomen
een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 3] ., in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte;
art 310 Wetboek van Strafrecht
3.
hij
op of omstreeks 19 februari 2016
te Krimpen aan den IJssel
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een grillroom heeft
weggenomen
een groot geldbedrag,
geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 4] , in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des
misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of
de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht
door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht