Op 16 maart 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak van [sursiet], waarbij definitieve surseance van betaling is verleend. De rechtbank heeft kennisgenomen van de beschikking van 14 december 2016, waarin aan de schuldenares voorlopig surseance van betaling was verleend. Tijdens de schuldeisersvergadering op 9 maart 2017 hebben de vertegenwoordigers van de schuldeisers, [naam 2] en [naam 3], gestemd voor de definitieve verlening van surseance. De rechtbank heeft vastgesteld dat op basis van artikel 218, tweede lid, van de Faillissementswet aan [sursiet] definitief surseance van betaling kan worden verleend.
De rechtbank heeft ook het positieve advies van de bewindvoerder van 1 maart 2017 en het negatieve advies van de rechter-commissaris van 7 maart 2017 in overweging genomen. De bewindvoerder heeft aangegeven dat de vordering op Nationale Nederlanden hoger is dan de totale bekende vorderingen, en dat er een extern deskundigenrapport is dat de oorzaak van de brand niet vaststelt. Dit biedt uitzicht op een hogere uitkering van de verzekeraar, wat zou kunnen leiden tot volledige voldoening van de externe schuldeisers.
De rechtbank concludeert dat er op dit moment niet op voorhand kan worden uitgesloten dat [sursiet] haar schuldeisers kan voldoen. Daarom wordt de surseance van betaling definitief verleend voor de duur van één jaar, tot 14 december 2017. Indien een verlenging van de surseance gewenst is, zal de schuldenares moeten aantonen dat er zicht is op een uitkomst van onderhandelingen met de verzekeraar, waarbij de schuldeisers worden bevredigd.