ECLI:NL:RBROT:2017:4308

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 maart 2017
Publicatiedatum
6 juni 2017
Zaaknummer
C/10/516539/FT RK 16/739
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Definitieve verlening van surseance van betaling aan schuldenares met uitzicht op bevrediging van schuldeisers

Op 16 maart 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak van [sursiet], waarbij definitieve surseance van betaling is verleend. De rechtbank heeft kennisgenomen van de beschikking van 14 december 2016, waarin aan de schuldenares voorlopig surseance van betaling was verleend. Tijdens de schuldeisersvergadering op 9 maart 2017 hebben de vertegenwoordigers van de schuldeisers, [naam 2] en [naam 3], gestemd voor de definitieve verlening van surseance. De rechtbank heeft vastgesteld dat op basis van artikel 218, tweede lid, van de Faillissementswet aan [sursiet] definitief surseance van betaling kan worden verleend.

De rechtbank heeft ook het positieve advies van de bewindvoerder van 1 maart 2017 en het negatieve advies van de rechter-commissaris van 7 maart 2017 in overweging genomen. De bewindvoerder heeft aangegeven dat de vordering op Nationale Nederlanden hoger is dan de totale bekende vorderingen, en dat er een extern deskundigenrapport is dat de oorzaak van de brand niet vaststelt. Dit biedt uitzicht op een hogere uitkering van de verzekeraar, wat zou kunnen leiden tot volledige voldoening van de externe schuldeisers.

De rechtbank concludeert dat er op dit moment niet op voorhand kan worden uitgesloten dat [sursiet] haar schuldeisers kan voldoen. Daarom wordt de surseance van betaling definitief verleend voor de duur van één jaar, tot 14 december 2017. Indien een verlenging van de surseance gewenst is, zal de schuldenares moeten aantonen dat er zicht is op een uitkomst van onderhandelingen met de verzekeraar, waarbij de schuldeisers worden bevredigd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
definitief verlenen surseance van betaling
insolventienummer: [nummer]
uitspraakdatum: 16 maart 2017
Beschikking in de surseance van betaling van:
[naam 1] ,
[postadres]
[plaats] ,
schuldenares,
hierna [sursiet] ,
bewindvoerder: mr. P.J.A. Nieuwland.

1.De procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de beschikking van 14 december 2016, waarbij aan schuldenares voorlopig surseance van betaling is verleend.
Ter schuldeisersvergadering van 9 maart 2017 zijn verschenen:
  • [naam 2] en [naam 3] , middellijk bestuurders van [sursiet] ;
  • mr. V.J. Groot, advocaat van [sursiet] ;
  • mr. P.J.A. Nieuwland, bewindvoerder,
  • mr. A.J. van der Duin Schouten, kantoorgenoot van de bewindvoerder.
De bewindvoerder heeft verklaard dat alle schuldeisers in kennis zijn gesteld van de schuldeisersvergadering.
[naam 2] en [naam 3] hebben namens de schuldeisers, door wie zij zijn gevolmachtigd, gestemd voor het definitief verlenen van surseance van betaling aan [sursiet] .
De rechtbank stelt vast dat op de crediteurenvergadering is gebleken dat op grond van artikel 218, tweede lid, Faillissementswet aan [sursiet] definitief surseance van betaling kan worden verleend.
De rechtbank heeft eveneens kennisgenomen van het positieve advies van de bewindvoerder van 1 maart 2017 en het negatieve advies van de rechter-commissaris van 7 maart 2017.
Beide adviezen zullen aan deze beschikking worden gehecht.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De beoordeling

De vraag of de surseance van betaling definitief kan worden verleend, hangt ervan af of het vooruitzicht bestaat dat [sursiet] na verloop van tijd haar schuldeisers zal kunnen bevredigen. Definitieve verlening is mogelijk wanneer niet (op voorhand) is uitgesloten dat [sursiet] haar schuldeisers op de één of andere manier tevreden kan stellen, bijvoorbeeld door middel van een aan hen aan te bieden akkoord.
In dit verband is het volgende van belang. Door de bewindvoerder is geconstateerd dat de vordering op Nationale Nederlanden hoger is dan het totaal aan bij de bewindvoerder bekende vorderingen (totaal € 413.901,16, waaronder vorderingen van gerelateerde vennootschappen; de externe schuldeisers belopen een bedrag van ongeveer € 145.000). De bewindvoerder verwacht dat de verzekeraar gehouden zal zijn tot uitkering over te gaan, nu er een extern deskundigenrapport voorligt, waaruit volgt dat de oorzaak van de brand niet vaststaat, hetgeen in lijn ligt met de resultaten van het politieonderzoek. [sursiet] zal, gelet op de voorwaarden van de verzekeraar, een hogere uitkering tegemoet kunnen zien zolang zij in surseance van betaling verkeert. Indien de verzekeraar tot uitkering overgaat, zullen alle externe schuldeisers volledig kunnen worden voldaan. Nu de risico’s van voortzetting van [sursiet] beperkt zijn, en de kosten van [sursiet] , de kosten van de bewindvoerder en de kosten van de advocaat worden voldaan door een gerelateerde vennootschap, [naam 4] B.V., acht de bewindvoerder het in het belang van de schuldeisers om de surseance definitief te verlenen.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat op dit moment niet op voorhand kan worden uitgesloten dat [sursiet] haar schuldeisers zal kunnen voldoen. De surseance van betaling zal daarom definitief worden verleend. De rechtbank ziet aanleiding de termijn, gerekend vanaf de dag waarop zij voorlopig werd verleend (14 december 2016), te bepalen op één jaar, zodat de definitieve surseance wordt verleend tot en met 14 december 2017. Indien verlenging van de definitieve surseance gewenst is, zal alsdan aannemelijk gemaakt moeten worden dat er concreet en binnen een redelijke termijn zicht is op een uitkomst van onderhandelingen met, of een procedure tegen de verzekeraar, waarbij de schuldeisers worden bevredigd.
De rechtbank beslist daarom als volgt.

3.De beslissing

De rechtbank:
- verleent aan schuldenares definitief surseance van betaling voor de duur van 1 jaar, derhalve tot 14 december 2017.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.J. van Spengen, rechter, en in aanwezigheid van
mr. A.M. Pieters-Boelhouwer, griffier, in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2017. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.