ECLI:NL:RBROT:2017:4243

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 mei 2017
Publicatiedatum
2 juni 2017
Zaaknummer
10/701140-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en mishandeling met een mes in Rotterdam

Op 12 mei 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling en mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 30 april 2016, waarbij de verdachte met een mes de aangever in zijn arm heeft gestoken en hem meermalen heeft geslagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn beperkte medewerking aan het onderzoek, schuldig is aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 5 jaar en bijzondere voorwaarden zoals aanbevolen door de reclassering. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere veroordelingen en geestelijke gezondheid. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij toegewezen, die schadevergoeding eiste voor materiële en immateriële schade als gevolg van de mishandeling. De verdachte is verplicht om een totaalbedrag van € 1.074,98 te betalen aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/701140-16
Datum uitspraak: 12 mei 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in:
penitentiaire inrichting Haaglanden, locatie Scheveningen (PPC),
raadsvrouw mr. M.A. van Beek, advocaat te Spijkenisse.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 mei 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. L.C. Visser, heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 5 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering is geadviseerd.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging voert aan dat het onder 1 primair ten laste gelegde niet bewezen kan worden, omdat er onvoldoende bewijs voor is. Dit dient te leiden tot vrijspraak.
Volgens de verdediging staat vast dat aangever met een mes in zijn arm is gestoken. Een dergelijke handeling kan in de regel mogelijk letsel ten gevolge hebben maar het is onvoldoende om daaruit af te leiden dat door verdachte de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewust is aanvaard.
In het dossier wordt veelvuldig gesproken over het mes dat de verdachte gebruikt zou hebben. Nergens in het dossier is echter informatie over dit mes te vinden. Er bevindt zich geen
foto van het mes in het dossier terwijl dit wel in het gras gevonden zou zijn. Er is geen
onderzoek verricht naar/aan het mes. De omvang en vooral ook de scherpte van het mes zijn
van belang voor de vraag of er sprake is van het aanvaarden van de aanmerkelijke kans
op zwaar lichamelijk letsel. Uit de rechtspraak kan geconcludeerd worden dat de vorm
en de scherpte van het mes van belang zijn om te kunnen oordelen of er voldoende
bewijs is dat de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel is ontstaan. Er bestaat
een groot verschil tussen bijvoorbeeld een brood-smeermes, een stanleymes of een vleesmes. Aangezien er geen onderzoek is gedaan naar het mes is er volgens de verdediging sprake van onvoldoende bewijs dat de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel is ontstaan.
Gelet op de geringe verwonding en de plaats op het lichaam waar de verwonding is
toegebracht kan ook niet gesteld worden dat er sprake is van een poging tot het
opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De plaats waar aangever gestoken is,
namelijk zijn bovenarm, betreft geen plaats waar zich vitale organen bevinden. Er kan hierdoor geen sprake zijn van een risico dat indien de handeling voltooid was, dit een ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat of voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van zijn ambts-of beroepsbezigheden ten gevolge zou hebben. Daarnaast
zou er ook geen sprake zijn van een storing van de verstandelijke vermogens die langer
dan drie weken duurt.
4.1.2.
Beoordeling
De verdachte heeft op de openbare weg met een mes gezwaaid en vervolgens hiermee de aangever - door zijn lederen jas heen - in zijn linker onderarm gestoken. Aangever heeft hierdoor een wond opgelopen en moest met de ambulance worden meegenomen naar het ziekenhuis alwaar hij aan zijn verwonding is behandeld.
In de arm bevinden zich onder andere pezen, slagaders, spieren en zenuwen. Door hierin te steken met een mes kan ernstig letsel ontstaan, zoals een beschadigde slagader en/of zenuw, letsel dat onmiddellijk behandeling behoeft en/of kan leiden tot ernstige blijvende gevolgen. Deze lichaamsdelen bevinden zich niet al te diep onder de huid, zodat ook een mes dat een de door de arts beschreven snijwond kan veroorzaken geschikt is om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Het feit dat het mes scherp genoeg was om door een leren jas heen te snijden en de beschreven snijwond te veroorzaken laat al zien dat het gebruikte mes scherp was. De grootte en de scherpte van een mes is onder deze omstandigheden verder niet van belang, zodat het gebrek aan verder onderzoek aan/naar het mes de beoordeling van het incident en de rol van verdachte daarin niet anders maakt.
De rechtbank is van oordeel dat het zwaaien en steken met een mes, op de wijze waarop verdachte dat heeft gedaan, naar uiterlijke verschijningsvorm in zodanige mate gericht is op
en geschikt is tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat sprake is van een poging tot het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
4.1.3.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
primair
hij, op of omstreeks 30 april 2016 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met een mes in een arm van die [naam slachtoffer] heeft gestoken en/of geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij, op of omstreeks 30 april 2016 te Rotterdam, [naam slachtoffer] heeft mishandeld door die [naam slachtoffer] (meermalen) tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te trappen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
De voortgezette handeling van
1.
primair:
poging tot zware mishandeling;
en
2.
mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zonder enige aanleiding het slachtoffer tegen het hoofd en lichaam geslagen en geschopt en heeft hem - door een lederen jas heen - in zijn onderarm gestoken met een mes. Hierdoor heeft het slachtoffer een steekwond van 2 centimeter diep opgelopen waardoor hij met een ambulance moest worden meegenomen naar het ziekenhuis. Het behoeft geen betoog dat de gevolgen hiervan voor het slachtoffer ingrijpend moeten zijn geweest.
Daarnaast levert dit geweldsincident, overdag gepleegd nabij een bus- en metrostation in het bijzijn van diverse omstanders, een bijdrage aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 april 2017 op naam van verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages en verklaring van een deskundige op de terechtzitting
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de rapportage over de verdachte van Reclassering Nederland van 4 mei 2017. Dit rapport houdt onder andere het volgende in.
De verdachte heeft eerder de maatregel terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging (verder: TBS) ondergaan en heeft zich tijdens deze maatregel meewerkend opgesteld. Hij nam deel aan allerlei therapieën en het begeleid, onbegeleid, transmuraal en proefverlof verliepen goed. Op 18 mei 2013 is de TBS opgeheven. Wanneer in februari 2015 de medicatieverstrekking op verzoek van verdachte overgedragen wordt van Palier naar de huisarts, gaat het mis. Hij komt de medicatie vanaf maart 2015 niet meer afhalen. Als reden hiervoor geeft verdachte aan dat hij aankwam van de medicatie. Hij lijkt daarna af te glijden; zijn moeder geeft aan dat hij zich minder goed verzorgde en zijn woning niet meer onderhield. Ze vertelt contact te hebben gezocht met de huisarts van verdachte en GGZ Bavo Europoort, waar hij in behandeling is geweest en waar verdachte een tijd als ervaringsdeskundige heeft gewerkt. Ze kreeg het advies de politie in te schakelen zodat de mogelijkheid van opname met een RM onderzocht kon worden, maar hier had ze als moeder zijnde moeite mee en liet het erbij.
Kijkend naar het verleden heeft de verdachte een tijd lang meegewerkt aan begeleiding en behandeling en ging het bergafwaarts met hem op het moment dat de medicatieverstrekking werd overgedragen van de GGZ naar de huisarts. Positief is dat de verdachte gedurende de opname in het PBC en PPC heeft meegewerkt aan het innemen van medicatie. Ook geeft hij aan bereid te zijn om vanuit een klinische setting weer toe te werken naar begeleid zelfstandig wonen. Hij wil een nieuwe TBS voorkomen.
De motivatie van de verdachte en de betrokkenheid vanuit zijn familie worden als beschermende factoren gezien. Aandachtspunten zijn medicatie, huisvesting, inkomen, dagbesteding en middelengebruik.
Er wordt geadviseerd een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met de hierna te noemen voorwaarden. Bovendien wordt de dadelijke uitvoerbaarheid te bevelen van de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht.
Uit de verklaring van de getuige-deskundige mw. [naam getuige-deskundige] van Reclassering Nederland ter terechtzitting blijkt onder andere dat de reclassering een nieuwe terbeschikkingstelling (al dan niet met voorwaarden) niet nodig acht. Zij is van oordeel dat een klinische behandeling als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke gevangenisstraf voldoende is, mede gelet op dat het ambulante kader in het verleden van de verdachte ook goed is verlopen. De verdachte moet wel bereid blijven om mee te werken aan een langdurig traject, ook waar het gaat om het innemen van de voor hem noodzakelijk (anti-psychotische) medicatie. Het is niet wenselijk dat de verdachte zich in een periode zonder toezicht zal bevinden, waardoor in elk geval een lange proeftijd noodzakelijk is. Er wordt voor de klinische fase van de behandeling en begeleiding een FPA met een hoog beveiligingsniveau geadviseerd. Er wordt momenteel gewerkt aan het vinden van een geschikte klinische plaatsing voor de verdachte. De beoordeling ligt bij de IFZ (indicatiestelling) en in aansluiting daarop bereidheid tot opname in een passende FPA (intake). De deskundige verwacht dat over ongeveer twee weken meer duidelijkheid bestaat over de verdere vormgeving van de klinische fase van de behandeling en begeleiding.
De klinische behandeling zal in eerste instantie minimaal een aantal maanden duren en indien de verdachte gestabiliseerd is, kan hij verder ambulant worden behandeld en begeleid. Ook zal er gekeken moeten worden naar een passende woonvorm voor de verdachte. Ook op dit onderwerp (wonen) dient hij de aanwijzingen van de reclassering op te volgen. Dit gaat stapsgewijs.
Psychiater [naam deskundige 1] en psycholoog [naam deskundige 2] , beiden verbonden aan het NIFP, locatie PBC, hebben een onderzoek ingesteld naar de geestvermogens van de verdachte en hieromtrent een rapportage opgesteld. Uit dit rapport van 8 februari 2017 blijkt onder andere dat de verdachte slechts in beperkte mate heeft meegewerkt aan het onderzoek. Op basis van de levensloop concluderen onderzoekers, net als de [naam TBS-kliniek] tijdens de Tbs-maatregel, dat er bij de verdachte, naar alle waarschijnlijkheid, sprake is van schizofrenie van het paranoïde type. De onderzoekers onthouden zich van een advies aangaande de toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten tijde van de tenlastelegging. Ook kan er geen onderbouwde uitspraak gedaan worden over een mogelijk pathologische verhoogd recidiverisico en er worden geen aanbevelingen gedaan ten aanzien van (behandel)interventies en/of uitspraak over binnen welk juridisch kader dit zou kunnen worden gerealiseerd.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in min of meer vergelijkbare zaken plegen te worden opgelegd. De aard en omvang van de sanctie wordt in deze zaak ook in aanzienlijke mate bepaald door de persoon van de verdachte. Verdachte heeft een chronische stoornis in de vorm van schizofrenie van het paranoïde type. De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van de rapportage van het Pieter Baan Centrum, waarbij de rechtbank vaststelt dat verdachte slechts in beperkte mate heeft meegewerkt, en daardoor de rapporteurs niet op grond van eigen waarneming en onderzoek een antwoord kunnen geven op de gestelde vragen. Hierdoor is verdachte gelijk te stellen aan een verdachte als bedoeld in artikel 37 lid 3 van het Wetboek van Strafrecht. Tevens betrekt de rechtbank daarbij dat verdachte eerder, voor een indexdelict dat wordt omschreven als het steken met een mes, een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging is opgelegd. Ondanks dit zal de rechtbank zich aansluiten bij het voorstel van de reclassering, en zal worden volstaan met het opleggen van een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf. Omdat ook de rechtbank het opleggen van begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Ook wordt met de bijzondere voorwaarden beoogd er voor zorg te dragen dat verdachte de passende begeleiding, behandeling en medicatie krijgt en gedurende de proeftijd zal krijgen. De rechtbank hoopt dat verdachte na verstrijken van de proeftijd zodanig in de zorg en begeleiding zal zijn ingebed dat hij vrijwillig binnen de dan bestaande kaders zal blijven functioneren.
Anders dan is geadviseerd, beperkt de rechtbank de duur van de klinische behandeling in een FPA/FPK of een soortgelijke intramurale GGZ-instelling tot maximaal zes maanden. Ook stelt de rechtbank de termijn van de eventuele time-out opname op - in plaats van veertien weken per kalenderjaar - in totaal maximaal veertien weken gedurende de gehele proeftijd.
Het is, zoals al vastgesteld, van groot belang dat de verdachte de voorgeschreven medicatie inneemt. Indien hij dit niet doet, schat de rechtbank, evenals de reclassering, de kans op recidive in als hoog. Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte in het laatste geval wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zal de rechtbank de duur van de proeftijd op vijf jaren stellen en zullen de op te leggen bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] ter zake van de ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 574,98 aan materiële schade, een vergoeding van € 810,- aan immateriële schade en vergoeding van zijn proceskosten à € 5,60.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft, mede gelet op de onderbouwing daarvan, integrale toewijzing van de vordering alsmede oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat voor de vaststelling van de waarde van de leren jas door benadeelde partij geen aanschafbewijs is overlegd. Er wordt gesteld dat de jas een nieuwwaarde van € 299,95 heeft, de prijs van de jas is echter onleesbaar op de als toelichting verstrekte foto van een website. Bovendien is niet bewezen dat de benadeelde partij de jas daadwerkelijk voor dat bedrag heeft aangeschaft.
Hiernaast is de gevorderde vergoeding van de immateriële schade onredelijk hoog. De benadeelde partij heeft geen medische stukken overgelegd waaruit de (psychische) klachten blijken. De uitspraak van de rechtbank Utrecht van 3 augustus 2011, waar de benadeelde partij naar verwijst, betreft een zaak met andere omstandigheden. In dat geval was er een snijwond in de arm van 10 cm diep en een snijwond in de nek van 1 cm. Dit letsel is qua ernst niet vergelijkbaar met onderhavige kwestie waar er sprake is van enkel een wond in de arm van 2 cm diep. In vergelijkbare rechtspraak wordt een vergoeding van € 350,00 ter zake immateriële schade toegekend.
De verdediging verzoekt de vordering van de benadeelde partij te matigen en de vordering tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel af te wijzen althans te bepalen dat de verdachte het toe te wijzen bedrag in termijnen kan betalen.
8.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd, zal deze, ondanks de betwisting door de verdachte, worden toegewezen.
Ook is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Die schade zal op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 500,-. Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 30 april 2016.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt tot op heden begroot op € 5,60 en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 1.074,98, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 56, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 5 jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal meewerken aan het convenant tussen reclassering en politie, dat onder meer inhoudt dat hij door de wijkagent bezocht kan worden in zijn huis
of woonomgeving;
de veroordeelde zal zich niet buiten de Europese landsgrenzen van Nederland begeven, tenzij en voor zover hem dit in overleg met het Openbaar Ministerie en de reclassering wordt toegestaan;
de veroordeelde zal niet van adres wijzigen c.q. verhuizen zonder overleg met en toestemming van de reclassering. Overnachtingen op een ander adres dan zijn vaste verblijfsadres, zullen vooraf met de reclassering worden besproken;
de veroordeelde zal de reclassering zicht op de voortgang van zijn behandeling en begeleiding verschaffen en zal de reclassering toestemming verlenen om relevante referenten te raadplegen en contact te onderhouden met personen en instanties die deel uitmaken van zijn netwerk;
de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact hebben met het slachtoffer in onderhavige zaak: [naam slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] te Rotterdam, zolang de reclassering en de andere betrokken instanties dit noodzakelijk achten. Hij zal zich verder aan de aanwijzingen houden die door deze instanties aan hem gegeven worden;
de veroordeelde zal meewerken aan een klinische behandeling in een FPA/FPK of een soortgelijke intramurale GGZ-instelling, zulks ter beoordeling van NIFP-IFZ en zal zich houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar worden gegeven voor de maximale duur van 6 maanden;
de veroordeelde zal na zijn klinische behandelopname meewerken aan een Ambulant
Forensisch Psychiatrisch Toezicht (FPT) bij een nader te indiceren klinische behandelsetting, ook als dit betekent een time-out opname van in totaal gedurende de gehele proeftijd (maximaal) veertien weken;
de veroordeelde zal meewerken aan behandel- en begeleidingstrajecten betreffende resocialisatie en nazorg, overeenkomstig de te geven aanwijzingen door de reclassering, ook als dit inhoudt een ambulante (deeltijd) behandeling bij een forensische polikliniek;
de veroordeelde zal meewerken aan het gebruiken van (de) voorgeschreven medicatie op de voorgeschreven wijze en zal meewerken aan de controle op de naleving van deze voorwaarde;
de veroordeelde zal zich na zijn klinische behandeling laten opnemen in een RIBW indien dit door de behandelaars en/of reclassering nodig wordt geacht en/of ambulant laten begeleiden in een door een door de reclassering goedgekeurde en geschikte woonplek;
de veroordeelde zal zich inzetten voor het realiseren en behouden van een passende en door de reclassering goedgekeurde dagbesteding;
de veroordeelde zal inzage geven in zijn financiën en zal indien nodig meewerken aan een financieel begeleidingstraject;
de veroordeelde zal openheid geven over het aangaan en onderhouden van (partner)relaties, zal meewerken aan de opbouw van een steunend sociaal netwerk en zal toestemming verlenen tot contactopname met een nieuwe relatie;
de veroordeelde zal zich aan de afspraken houden omtrent middelengebruik die hij met zijn behandelaar en de reclassering maakt en zal zich hier indien nodig op laten controleren via urine- en blaascontroles;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
geeft aan de officier van justitie opdracht maximale inspanningen te verrichten zodat de klinische opname feitelijk gerealiseerd wordt binnen de termijn van de duur van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf;
beveelt dat de genoemde bijzondere voorwaarden en het aan genoemde reclasseringsinstelling opgedragen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf;
veroordeelt de verdachte aan de benadeelde partij [naam benadeelde] te betalen een bedrag van
€ 1.074,98, (zegge: duizend vier-en-zeventig euro en acht-en-negentig cent), bestaande uit € 574,98 aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 30 april 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op € 5,60 en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 1.074,98 (hoofdsom, zegge: duizend vier-en-zeventig euro en acht-en-negentig cent);
beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van
€ 1.074,98 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
21 dagen;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
mrs. J.B. van den Beld en R.H. Kroon, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Lobs-Tanzarella, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De griffier en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
primair
hij, op of omstreeks 30 april 2016 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met een mes in een arm van die [naam slachtoffer] heeft gestoken en/of geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1.
subsidiair
hij, op of omstreeks 30 april 2016 te Rotterdam, [naam slachtoffer] heeft mishandeld door met een mes in een arm van die [naam slachtoffer] te steken en/of te prikken;
2.
hij, op of omstreeks 30 april 2016 te Rotterdam, [naam slachtoffer] heeft mishandeld door die [naam slachtoffer] (meermalen) tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te trappen.