Standpunt verdediging
De verdediging voert aan dat het onder 1 primair ten laste gelegde niet bewezen kan worden, omdat er onvoldoende bewijs voor is. Dit dient te leiden tot vrijspraak.
Volgens de verdediging staat vast dat aangever met een mes in zijn arm is gestoken. Een dergelijke handeling kan in de regel mogelijk letsel ten gevolge hebben maar het is onvoldoende om daaruit af te leiden dat door verdachte de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewust is aanvaard.
In het dossier wordt veelvuldig gesproken over het mes dat de verdachte gebruikt zou hebben. Nergens in het dossier is echter informatie over dit mes te vinden. Er bevindt zich geen
foto van het mes in het dossier terwijl dit wel in het gras gevonden zou zijn. Er is geen
onderzoek verricht naar/aan het mes. De omvang en vooral ook de scherpte van het mes zijn
van belang voor de vraag of er sprake is van het aanvaarden van de aanmerkelijke kans
op zwaar lichamelijk letsel. Uit de rechtspraak kan geconcludeerd worden dat de vorm
en de scherpte van het mes van belang zijn om te kunnen oordelen of er voldoende
bewijs is dat de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel is ontstaan. Er bestaat
een groot verschil tussen bijvoorbeeld een brood-smeermes, een stanleymes of een vleesmes. Aangezien er geen onderzoek is gedaan naar het mes is er volgens de verdediging sprake van onvoldoende bewijs dat de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel is ontstaan.
Gelet op de geringe verwonding en de plaats op het lichaam waar de verwonding is
toegebracht kan ook niet gesteld worden dat er sprake is van een poging tot het
opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De plaats waar aangever gestoken is,
namelijk zijn bovenarm, betreft geen plaats waar zich vitale organen bevinden. Er kan hierdoor geen sprake zijn van een risico dat indien de handeling voltooid was, dit een ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat of voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van zijn ambts-of beroepsbezigheden ten gevolge zou hebben. Daarnaast
zou er ook geen sprake zijn van een storing van de verstandelijke vermogens die langer
dan drie weken duurt.