In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 mei 2017 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar minderjarige kind, dat sinds zijn geboorte onder toezicht staat en uit huis is geplaatst. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen en de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot voogd te benoemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder, door haar persoonlijke problematiek en onbereikbaarheid voor hulpverlening, niet in staat is om een veilige opvoedingsomgeving te bieden. De pleegmoeder, die het kind verzorgt, heeft ook ernstige problemen, waaronder schulden, waardoor de rechtbank twijfelt aan haar geschiktheid als opvoeder. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het belang van het kind voorop staat en dat er een neutrale partij moet worden aangesteld om de voogdij te voeren. De rechtbank heeft de beëindiging van het gezag van de moeder toegewezen en de GI benoemd tot voogd, met de nadruk op het belang van een goede screening van andere familieleden, zoals de oma, voor mogelijke toekomstige plaatsing van het kind. De rechtbank heeft ook kritiek geuit op de bestaande protocollen tussen betrokken instanties, die in deze situatie niet in het belang van het kind hebben gewerkt.