ECLI:NL:RBROT:2017:4240

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 mei 2017
Publicatiedatum
2 juni 2017
Zaaknummer
C/10/514684/JE RK 16-3545 en C/10/524545/JE RK 17-1102
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag en benoeming van een voogd in een complexe jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 mei 2017 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar minderjarige kind, dat sinds zijn geboorte onder toezicht staat en uit huis is geplaatst. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen en de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot voogd te benoemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder, door haar persoonlijke problematiek en onbereikbaarheid voor hulpverlening, niet in staat is om een veilige opvoedingsomgeving te bieden. De pleegmoeder, die het kind verzorgt, heeft ook ernstige problemen, waaronder schulden, waardoor de rechtbank twijfelt aan haar geschiktheid als opvoeder. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het belang van het kind voorop staat en dat er een neutrale partij moet worden aangesteld om de voogdij te voeren. De rechtbank heeft de beëindiging van het gezag van de moeder toegewezen en de GI benoemd tot voogd, met de nadruk op het belang van een goede screening van andere familieleden, zoals de oma, voor mogelijke toekomstige plaatsing van het kind. De rechtbank heeft ook kritiek geuit op de bestaande protocollen tussen betrokken instanties, die in deze situatie niet in het belang van het kind hebben gewerkt.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/514684 / JE RK 16-3545 en C/10/524545 / JE RK 17-1102
datum uitspraak: 31 mei 2017

beschikking beëindiging van het ouderlijk gezag

in de zaken van

de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
en

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[Naam minderjarige] ,

geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [roepnaam] .
De rechtbank merkt als belanghebbende aan:

[Naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats] .

Het procesverloop

Het procesverloop in de zaak van de Raad met zaaknummer C/10/514684 / JE RK 16-3545 blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van deze rechtbank van 23 januari 2017 en de daarin genoemde stukken,
- de brief met bijlage van de Raad van 20 april 2017, ingekomen bij de griffie op
21 april 2017,
- de brief met bijlagen van de GI van 7 mei 2017, ingekomen bij de griffie op 10 mei 2017,
- de brief met bijlage van de GI van 17 mei 2017.
Het procesverloop in de zaak van de GI met zaaknummer C/10/524545 / JE RK 17-1102 blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van deze rechtbank van 9 mei 2017 en de daarin genoemde stukken.
Op 22 mei 2017 heeft de rechtbank de zaken ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. C.C. Sneper, namens mr. R.F.P. Scheele,
- de pleegmoeder, als informant,
- mw. [naam] , de begeleidster van de pleegmoeder van het Centrum voor Jeugd en Gezin (hierna: het CJG), als informant,
- een vertegenwoordigster van de Raad, mw. [naam] ,
- vertegenwoordigsters van de GI, mw. [naam] en mw. [naam] .
De rechtbank heeft bijzondere toegang verleend aan oma [naam oma] , tante [naam tante] en
mw. [naam] van FlexusJeugdplein (hierna: Flexus), die eveneens als informanten zijn gehoord.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [de minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
[de minderjarige] is (aanvankelijk nog ongeboren) onder toezicht gesteld sinds 2 september 2016.
Sinds 9 september 2016 is [de minderjarige] met een machtiging van de rechtbank uit huis geplaatst. Hij verblijft sindsdien in het huidige netwerkpleeggezin.
Deze maatregelen duren nog steeds voort.
De GI heeft zich bij brief van 11 november 2016 bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden.

Het verzoek en standpunt van de Raad

De Raad heeft verzocht het gezag van de moeder te beëindigen en de GI tot voogd over [de minderjarige]
te benoemen.
De Raad heeft het verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht.
In de afgelopen maanden is de situatie van de moeder en de pleegmoeder verslechterd. De moeder zou helemaal geen contact meer hebben met [de minderjarige] en heeft geen openheid gegeven over haar situatie. De pleegmoeder is onverantwoordelijk gebleken. Zij heeft immers grote schulden en is niet in staat om [de minderjarige] en haar eigen dochter [dochter pleegmoeder] structuur te bieden, zo blijkt onder meer uit het schoolverzuim van [dochter pleegmoeder] . Voorts is de pleegzorgbegeleiding aan de pleegmoeder gestopt, waardoor er geen zicht meer is op de opvoedingssituatie aldaar. De Raad acht het gelet op het voorgaande van groot belang dat [de minderjarige] in een neutraal pleeggezin wordt geplaatst.

Het verzoek en standpunt van de GI

De GI heeft zich aangesloten bij het verzoek van de Raad. Indien dit verzoek wordt afgewezen door de rechtbank heeft de GI haar verzoek tot een verlenging van de ondertoezichtstelling en een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van één jaar, namelijk tot 21 mei 2018, gehandhaafd.
De GI heeft ter zitting het volgende naar voren gebracht.
De moeder is in de afgelopen periode onbereikbaar geweest voor de GI. Zij heeft sinds januari jl. geen contact meer met [de minderjarige] . Hoewel de pleegmoeder ontzettend lief is voor [de minderjarige] , goed voor hem zorgt en er hechting tussen beiden is, nemen de zorgen over zijn plaatsing aldaar toe. Zo geeft de pleegmoeder geen enkele openheid over het schoolverzuim van [dochter pleegmoeder] en haar schulden. Voorst is naast de pleegzorgbegeleiding ook de pleegzorgvergoeding aan de pleegmoeder stopgezet omdat Flexus negatief heeft gescreend en de Raad geen verklaring van geen bezwaar (hierna: VGB) heeft afgegeven. Om die reden dient [de minderjarige] zo snel mogelijk overgeplaatst te worden naar een neutraal pleeggezin. De GI neemt daarbij tevens in aanmerking dat [de minderjarige] zich waarschijnlijk, gelet op zijn leeftijd, ook aan het neutrale pleeggezin veilig zal hechten.
Oma [naam oma] is nog niet gescreend door Flexus. Flexus heeft dat tot op heden niet willen doen en de GI is het eens met die beslissing. De GI vraagt de familie immers al maanden om informatie over een eventuele plaatsing in een ander netwerkpleeggezin, maar daar is nooit op gereageerd. Voorts kan een screening van oma [naam oma] nog altijd gebeuren als [de minderjarige] is overgeplaatst naar een neutraal pleeggezin. De GI verwacht wel dat oma [naam oma] goed voor [de minderjarige] kan zorgen. Dit was ook de oorspronkelijke visie van de Raad.
Wanneer [de minderjarige] in een neutraal pleeggezin wordt geplaatst zal er een contactregeling worden opgesteld zodat [de minderjarige] zijn moeder en familie kan blijven zien.

Het verzoek en standpunt van de moeder

De moeder heeft zich, deels bij monde van haar advocaat, verzet tegen het verzoek van de Raad. Subsidiair heeft de moeder verzocht om de voogdij aan de pleegmoeder danwel aan oma [naam oma] op te dragen, indien de rechtbank het verzoek tot gezagsbeëindiging toewijst.
De moeder stelt dat haar situatie is verbeterd. Zij heeft zelf contact met Timon gezocht en kan daar naar verwachting met [de minderjarige] terecht in een moeder-kindproject. Ook heeft de moeder geregeld dat zij een uitkering krijgt. De GI heeft de moeder geen enkele vorm van hulp aangeboden om een terugplaatsing van [de minderjarige] naar de moeder mogelijk te maken. De moeder staat wel open voor de hulpverlening van de GI en in het verleden heeft zij ook altijd meegewerkt aan de hulpverlening.
De moeder is tot slot van mening dat [de minderjarige] in afwachting van de plaatsing bij Timon bij de pleegmoeder moet blijven. Zij vindt het heel kwalijk dat de pleegzorgbegeleiding en - vergoeding aan de pleegmoeder is stopgezet.

Het standpunt van de informanten

De pleegmoeder is van mening dat [de minderjarige] bij haar moet blijven wonen. [de minderjarige] is gehecht aan de pleegmoeder en [dochter pleegmoeder] en de pleegmoeder vindt dat zij goed voor [de minderjarige] zorgt. Indien wordt beslist dat [de minderjarige] elders moet opgroeien, acht de pleegmoeder het in zijn belang dat hij binnen de familie wordt geplaatst.
Het CJG is een jaar betrokken bij de pleegmoeder en haar gezin. Soms is er gedurende enkele weken geen contact met de pleegmoeder. De pleegmoeder geeft veel liefde en aandacht aan [de minderjarige] en [dochter pleegmoeder] en is voldoende in staat hen basale zorg te bieden. Het CJG heeft wel zorgen over de schulden van de pleegmoeder, de schoolgang van [dochter pleegmoeder] en andere praktische zaken zoals structuur aanbrengen in leven en huishouding. De pleegmoeder zal daar waarschijnlijk nog lang ondersteuning voor nodig hebben, aldus mw. [naam] .

De overige standpunten

Oma [naam oma] is bereid om voor [de minderjarige] te zorgen. Zij heeft dit altijd aangegeven aan de GI, ook op het laatste gesprek dat zij had met de jeugdbeschermer op 8 april jl. De jeugdbeschermer heeft toen gezegd dat zij alles op alles zou zetten om [de minderjarige] bij haar te plaatsen. Oma [naam oma] ziet [de minderjarige] regelmatig.
Tante [naam tante] sluit zich aan bij de standpunten van haar zussen en moeder.
Flexus vertelt dat er inmiddels een neutraal perspectiefbiedende pleeggezin is gevonden dat kan starten als crisispleeggezin. De pleegzorgbegeleiding en –vergoeding aan de pleegmoeder is stopgezet omdat Flexus negatief heeft gescreend en de Raad geen VGB heeft afgegeven. Uit de richtlijn volgt dan dat deze zaken worden stopgezet. Wanneer de GI een aanvraag indient voor een pleegzorgscreening van oma [naam oma] , zal deze screening binnen vier weken afgerond kunnen zijn. Er wordt echter pas positief gescreend als ook de Raad een VGB heeft afgegeven. Dit duurt over het algemeen vijf tot zes maanden.

De beoordeling

De rechtbank overweegt, dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat [de minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. [de minderjarige] verblijft vrijwel sinds zijn geboorte bij de pleegmoeder, omdat de moeder, gezien haar persoonlijke problematiek en vermoedelijke verstandelijke beperking, onvoldoende in staat was een stabiele en veilige opvoedingsomgeving voor [de minderjarige] te creëren. Nog steeds kan de moeder onvoldoende aansluiten bij de opvoedings- en ontwikkelingsbehoeften van [de minderjarige] . Zij onttrekt zich aan de geboden zorg en is onbereikbaar voor de hulpverlening en haar familie.
De moeder ontkent de zorgen en stelt dat zij werkt aan haar eigen situatie. Zo heeft zij ter zitting medegedeeld dat zij inmiddels een uitkering krijgt en in gesprek is met Timon over een plaatsing in een moeder-kindproject. Deze uitspraken van de moeder overtuigen de rechtbank echter niet. De GI heeft dit immers niet kunnen verifiëren en ook oma [naam oma] heeft op 12 april 2017 aangegeven dat de moeder helemaal uit beeld is en de zorg over [de minderjarige] volledig heeft overgelaten aan de pleegmoeder. Daarnaast heeft de ingezette hulpverlening in het verleden (o.a. een moeder-kindproject, ambulante ondersteuning en steun vanuit het netwerk) niet geleid tot een verbetering van de situatie voor wat betreft het zorg kunnen dragen, of zelfs contact houden met, de twee oudere kinderen van de moeder die in het netwerk zijn geplaatst en waarover de moeder geen gezag meer draagt.
In de praktijk heeft de moeder al lange tijd de rol van ouder op afstand op zich genomen en de verantwoordelijkheid voor de zorg en de opvoeding van [de minderjarige] uit handen gegeven aan de pleegmoeder. De moeder geeft daarmee feitelijk geen invulling meer aan haar gezag en het is niet te verwachten dat de moeder haar verantwoordelijkheden jegens [de minderjarige] weer op zich kan nemen binnen de voor de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn. Aan het doel van de ondertoezichtstelling, namelijk een terugplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder, kan niet worden gewerkt en wordt niet meer gewerkt. Daarmee is aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, sub a, van het BW voldaan en wijst de rechtbank het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder toe.
Omdat de beëindiging van het gezag van de moeder ertoe zal leiden, dat een gezagsvoorziening over [de minderjarige] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid BW een voogd over hem te benoemen. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt.
Omdat het perspectief van [de minderjarige] nog niet is bepaald, acht de rechtbank het op dit moment noodzakelijk dat de voogdij over [de minderjarige] bij een neutrale partij komt te liggen, zodat die partij kan onderzoeken waar [de minderjarige] kan opgroeien. De rechtbank is daarom van oordeel dat de GI moet worden belast met de voogdij. De rechtbank benadrukt echter dat de insteek terecht steeds is geweest dat, indien zou blijken dat de moeder de zorg over [de minderjarige] niet kan dragen, hij in het netwerk opgroeit. De rechtbank overweegt daaromtrent het volgende.
Het perspectief van [de minderjarige] lijkt niet bij de pleegmoeder te liggen. Zij houdt veel van [de minderjarige] , geeft hem de liefde en aandacht die hij nodig heeft en is zijn eerste hechtingsfiguur, maar gedurende de afgelopen periode is gebleken dat [de minderjarige] op de middellange en lange termijn niet bij haar kan opgroeien en dat het zorgen voor [de minderjarige] ten koste gaat van de ontwikkeling van de pleegmoeder en haar dochter. De pleegmoeder zal als alleenstaande moeder van een dochter van thans vijf jaar oud zelf langdurig op ondersteuning omtrent praktische zaken als structurering, post en financiën zijn aangewezen. De pleegmoeder blijkt met een nog veel grotere schuldenproblematiek te zijn belast dan tevoren bekend was en wil over de oorzaak van de schulden niet in gesprek. Uit deze omstandigheden is door de Raad geconcludeerd dat er geen VGB kan worden afgegeven. In januari 2017 was er al een negatieve pleegzorgscreening van Flexus.
Het perspectief van [de minderjarige] ligt mogelijk wel bij oma [naam oma] . Op 11 april 2017 is afgesproken dat voor haar een pleegzorgscreening aangevraagd zou worden. Dit heeft de GI echter niet gedaan. Ter zitting is gebleken dat Flexus zich heeft verzet tegen de screening van oma [naam oma] . Om welke reden is onduidelijk gebleven. Er is iets in de trant van ‘we blijven niet shoppen’ opgemerkt. De rechtbank kan dit niet billijken. Hoewel op de vraag van de GI welke andere opties er binnen het netwerk waren, geen andere mogelijkheden door de moeder en de pleegmoeder zijn genoemd, gaat de rechtbank er namelijk van uit dat al die tijd bekend was dat oma [naam oma] een serieuze optie is. Tijdens de zwangerschap van de moeder was immers reeds de insteek van de Raad dat [de minderjarige] bij oma [naam oma] zou opgroeien. Toen oma [naam oma] ten tijde van de bevalling nog niet over een geschikte woning beschikte, is [de minderjarige] zonder dat dit van tevoren goed was doordacht en voorbereid, bij de pleegmoeder geplaatst.
Het is daarnaast zeer waarschijnlijk dat oma [naam oma] [de minderjarige] ’s tweede hechtingfiguur is, gelet op de oppas/logeersituaties die blijken uit de correspondentie en hetgeen ter zitting is opgemerkt. Voorts hebben de Raad en de GI ter zitting aangegeven dat een doorplaatsing van [de minderjarige] naar het perspectiefbiedende pleeggezin dat thans voorhanden is, én als crisispleeggezin kan starten, uiteindelijk een tussenplaatsing van [de minderjarige] zou kunnen zijn wanneer naderhand toch blijkt dat [de minderjarige] bij oma [naam oma] kan opgroeien. Dit alles overziend kan de rechtbank niet anders dan constateren dat in ieder geval de screening van oma [naam oma] gerealiseerd had moeten zijn ten tijde van de zitting op 22 mei 2017, zeker nu dit ten overstaan van het netwerk was toegezegd op het groot overleg van 11 april 2017. Nu de GI dit heeft nagelaten acht de rechtbank het van belang dat deze screening alsnog zo snel mogelijk plaatsvindt.
Het eerste belang van [de minderjarige] is dat hij niet onnodig en extra wordt doorgeplaatst. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen doorplaatsing naar een neutraal pleeggezin zou moeten plaatsvinden, tenzij uit de screening van oma [naam oma] blijkt dat een plaatsing bij haar geen optie is. Als de screening positief uitvalt is het in de visie van de rechtbank gewenst om [de minderjarige] vanuit de opvoedsituatie bij de pleegmoeder door te plaatsen naar oma [naam oma] . Dat de Raad zich, in verband met wachtlijstproblematiek, dan nog niet heeft kunnen buigen over de VGB zou aan die doorplaatsing niet in de weg moeten staan omdat met een doorplaatsing van [de minderjarige] wel enige spoed geboden is.
De rechtbank overweegt tot slot het navolgende. De onderlinge afspraken en protocollen tussen Flexus, de Raad en de GI, over in welke situatie wel of geen vergoeding en begeleiding van pleegzorg kan worden gegeven, zijn ongetwijfeld met de beste bedoeling gemaakt, en ter voorkoming van ongewenste en onveilige situaties die steeds voortduren. Het valt de rechtbank echter op dat deze afspraken er in casu steeds toe leiden dat situaties die al onder druk staan nog verder worden bemoeilijkt, in plaats van dat primair vanuit het belang van het kind wordt gehandeld. Ook indien een pleeggezin niet geschikt is bevonden, maar wel kan worden vastgesteld dat vooralsnog een continuering van het verblijf van het kind aldaar in diens belang is, omdat dan continuïteit van de primaire verzorger wordt geboden, en de basiszorg door die primaire verzorger ook als liefdevol en adequaat wordt ervaren, zou in de visie van de rechtbank voortzetting van pleegzorgbegeleiding en vergoeding juist wel mogelijk moeten zijn. Als een pleeggezin ondanks een negatieve screening nog altijd fungeert als pleeggezin, en doorplaatsing (nog) niet kan plaatsvinden, zet zo’n plotselinge beëindiging alleen maar extra druk op een toch al zeer complexe situatie. Het is de vraag welk belang daarmee wordt gediend. Dat de begeleiding en vergoeding in de onderhavige zaak plotseling zijn beëindigd toen bleek dat de Raad geen VGB af zou geven, acht de rechtbank in ieder geval niet in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . De rechtbank verzoekt de GI en de Raad hierover in overleg te treden met Flexus.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:276, eerste lid, van het BW worden ouders van wie het gezag is beëindigd, ervan uitgaande dat zij het bewind voerden over het vermogen van de minderjarige, veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording daarover aan hun opvolger in dit bewind.
Nu de rechtbank het verzoek van de Raad tot gezagsbeëindiging toewijst, kunnen de gronden van het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing niet meer worden onderzocht. Dit verzoek wijst de rechtbank daarom af.

De beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van [Naam moeder] , geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] , over [de minderjarige] ;
benoemt tot voogd over [de minderjarige] de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, gevestigd te Rotterdam;
veroordeelt de moeder aan de voogd rekening en verantwoording van het gevoerde bewind over het vermogen van [de minderjarige] te doen;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. de Geus, rechtbank, in tegenwoordigheid van
mr. T. van Loef als griffier en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2017.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.