ECLI:NL:RBROT:2017:4206

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 juni 2017
Publicatiedatum
1 juni 2017
Zaaknummer
ROT 16/5110
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van het vertrouwensbeginsel bij aanslag reclamebelasting na langdurige afwezigheid van heffing

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 juni 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een maatschap, en de heffingsambtenaar van de Regionale Belasting Groep. Eiseres ontving na zeventien jaar een aanslag reclamebelasting voor geëtste ramen van haar onroerende zaak aan de Westvest 38 te Delft. De aanslag, gedateerd op 31 mei 2016, bedroeg € 1.050,-. Eiseres had eerder geen aanslagen ontvangen, ondanks dat een medewerker van verweerder ter plaatse was geweest om de situatie op te nemen. Eiseres stelde dat er geen wijziging in de situatie was en dat zij erop mocht vertrouwen dat er geen aanslagen zouden volgen. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had onderbouwd waarom hij zijn standpunt had gewijzigd en dat eiseres gerechtvaardigd had vertrouwd op de eerdere handelwijze van verweerder. Dit leidde tot de conclusie dat er sprake was van schending van het vertrouwensbeginsel. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herroept de aanslag. Tevens werd bepaald dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 334,- diende te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 16/5110

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juni 2017 in de zaak tussen

[eiseres], te [vestigingsplaats], eiseres,

gemachtigde: mr. Th.J.H. Dröge,
en

de heffingsambtenaar van de Regionale Belasting Groep, verweerder,

gemachtigde: mr. E.J. Wilhelmy Damsté.

Procesverloop

Verweerder heeft voor het jaar 2016 met dagtekening 31 mei 2016 aan eiseres met betrekking tot de onroerende zaak Westvest 38 te Delft (de onroerende zaak) een aanslag reclamebelasting (de aanslag) opgelegd ten bedrage van € 1.050,-.
Bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 28 juni 2016 (het bestreden besluit), heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 12 mei 2017 heeft eiseres aanvullende stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2017. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is een maatschap bestaande uit onder andere [A].,
[B]., [C], [D] en [E].
Na zeventien jaar heeft eiseres een aanslag reclamebelasting ontvangen voor de in de ramen geëtste naamsvermelding van de maatschap.
2. Ter zitting trekt eiseres haar grond met betrekking tot een vermeende schending van de hoorplicht in. De rechtbank zal deze grond dan ook verder niet inhoudelijk behandelen.
3. Eiseres persisteert bij de volgende twee gronden.
Als eerste grond vindt eiseres de nieuwe handelwijze van verweerder onbegrijpelijk.
De rechtbank vertaalt deze stelling van eiseres als een beroep op schending van het vertrouwensbeginsel. Dit baseert eiseres op het gegeven dat verweerder na zeventien jaar een aanslag heeft opgelegd voor een geëtst raamoppervlakte van 88,3 m² in plaats van 1,5 - 3 m². Eiseres begrijpt de beweegredenen van verweerder niet om gezien de onveranderde situatie een gewijzigd standpunt in te nemen.
Als tweede grond voert eiseres primair aan dat verweerder ten onrechte het gehele raamoppervlak als reclame beschouwt en slechts reclamebelasting geheven dient te worden voor vermelding van de bedrijfsnaam naast en boven de voordeur. Subsidiair stelt eiseres dat de helft van het geëtst raamoppervlak met een maximum van 20 m² in de heffing betrokken mag worden, nu in de overige m² geen kantoornaam wordt vermeld.
4. Ter zitting heeft verweerder bevestigd dat (een medewerker van) verweerder in het verleden was langs geweest om de situatie ter plaatse op te nemen, maar dat pas na zeventien jaar de naamsvermelding in de ramen was opgevallen. Verweerder betwist niet dat de naamsvermelding in de ramen vanaf de bouw van de onroerende zaak aanwezig is geweest.
5. De beroepsgrond dat er sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel, slaagt.
5.1.
Het gedurende zeventien jaren afzien van het opleggen van aanslagen voor de geëtste ramen, terwijl (een medewerker van) verweerder wel ter plaatse is geweest om de situatie op te nemen kan, nu er zijdens eiseres geen wijziging in de plaatselijke situatie heeft voorgedaan, niet anders worden gezien als een gewijzigd standpunt van verweerder.
Nu verweerder onvoldoende heeft aangegeven waarom hij een gewijzigd standpunt heeft ingenomen en eiseres door de eerdere handelwijze van verweerder er op mocht vertrouwen niet aangeslagen te zullen worden voor de geëtste ramen, is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel.
Naar het oordeel van de rechtbank is het ondenkbaar dat (een medewerker van) verweerder, de situatie rond 1999 ter plaatse beoordelende, de geëtste ramen niet heeft gezien. Daaruit leidt de rechtbank af dat zo verweerder bij zijn waarneming ter plaatse omstreeks 1999 al niet het standpunt had ingenomen dat de geëtste ramen geen belastbaar object in de zin van de Verordening reclamebelasting Delft 2016 (de Verordening) vormde, eiseres in ieder geval heeft mogen aannemen dat verweerder dat standpunt had ingenomen. Immers, eiseres mocht er redelijkerwijs van uitgaan dat bij die controle de belastbaarheid van de in de ramen aangebrachte objecten (naamsvermelding) is onderzocht. Als er dan vervolgens wél aanslagen voor de in de onmiddellijke nabijheid van die geëtste ramen aanwezige openbare aankondigingen volgen en niet voor de ramen zelf, terwijl die gelet op hun grootte tot een ruim acht keer hogere aanslag zou leiden dan de aanslagen ter zake van de naamsvermeldingen boven en naast de voordeur als openbare aankondiging aangebracht, mag eiseres aannemen dat verweerder de aanwezigheid van de geëtste ramen op hun fiscale merites heeft beoordeeld (vergelijk de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 6 maart 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BH6990).
Daaraan kan nog worden toegevoegd dat de onbelastbaarheid van de geëtste ramen niet dusdanig in strijd komt met een juiste toepassing van de Verordening dat eiseres verweerder niet aan zijn eerdere (impliciete) standpunt mocht houden.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder gelet op het voorgaande gebonden is aan zijn (impliciete) standpuntbepaling dat de geëtste ramen niet in de heffing van de reclamebelasting zouden worden betrokken. Het beroep is derhalve gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd
.
Gelet hierop laat de rechtbank de overige door eiseres aangevoerde gronden onbesproken.
4. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
5. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • verklaart het bezwaar gegrond;
  • herroept de aanslag;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 334,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. Blagrove, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.W.F. van Deyzen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
2 juni 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer).