ECLI:NL:RBROT:2017:4202

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 mei 2017
Publicatiedatum
1 juni 2017
Zaaknummer
10/682219-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen met gemeen gevaar voor goederen

Op 31 december 2015 heeft de verdachte samen met een ander op de Vlasakker te ’s-Gravendeel twee jerrycans met benzine tot ontploffing gebracht door middel van zwaar vuurwerk. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel voor omstanders te duchten was, ondanks de explosie. De verdachte is veroordeeld voor het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing, waarbij gemeen gevaar voor goederen aanwezig was. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging die betrekking had op levensgevaar voor omstanders, omdat er onvoldoende bewijs was dat dit gevaar reëel en voorzienbaar was. De rechtbank heeft een voorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden opgelegd, met een proeftijd van twee jaar, en heeft geen verplichting tot deelname aan gedragsinterventies opgelegd, gezien de positieve veranderingen in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn werk als brandwacht en zijn psychische kwetsbaarheid.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/682219-16
Datum uitspraak: 17 mei 2017
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] te [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. R. Bonis, advocaat te Dordrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 3 mei 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C.J.A. de Bruijn heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis.

4.Waardering van het bewijs

Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte samen met een ander op 31 december 2015 op de [plaats delict] te ’s-Gravendeel twee jerrycans met benzine door middel van het aansteken van zwaar vuurwerk op het plein tot ontploffing heeft gebracht in de directe omgeving van een hek en een struikgewas. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het in vereniging opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten het struikgewas, het hekwerk en de straattegels van dat plein te duchten was. Dat met de explosie uiteindelijk geen schade is aangericht maakt het voorgaande niet anders. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel
dat gemeen gevaar voor nabij gelegen gebouwen niet te duchten was.
Ten tijde van de ontploffing bevonden de omstanders zich op geruime afstand. De vraag die vervolgens voorligt is of ten gevolge van de hiervoor beschreven handelingen van de verdachte en de medeverdachte, levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor de omstanders te duchten was.
De rechtbank overweegt dat om een dergelijk gevaar in rechte als vaststaand te kunnen aannemen, vereist is dat uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen volgt dat dit gevaar inderdaad te duchten was. Dit betekent dat het gevaar ten tijde van het teweegbrengen van de ontploffing naar algemene ervaringsregels in enige mate reëel en - objectief beoordeeld - voorzienbaar moet zijn geweest. Dat de dader zelf dat gevaar wellicht niet heeft voorzien, is in dat verband niet van belang.
Met betrekking tot het levensgevaar en/of het gevaar voor ontstaan van zwaar lichamelijk letsel is de rechtbank met de raadsman van oordeel dat van een dergelijke voorzienbaarheid geen sprake is. Rapportage van een deskundige op dit punt ontbreekt en uit de beschikbare beelden van de explosie kan de rechtbank niet met de vereiste mate van zekerheid vaststellen dat de explosie van die afstand met enige reële kans dodelijk letsel en/of zwaar lichamelijk letsel bij de omstanders had kunnen veroorzaken. Nu niet is gebleken van bijkomende omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, zal de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

5.Bewezenverklaring

De verdachte heeft het bewezen verklaarde feit op die wijze begaan dat:
primair
Hij op of omstreeks 31 december 2015 te 's-Gravendeel, gemeente Binnenmaas, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht op een (school)plein gelegen aan de [plaats delict] nabij een basisschool, door een lont, met een aansteker, althans een vlam, van een zwaar stuk (professioneel) vuurwerk in combinatie met benzine, althans een vloeibare brandstof, aan te steken ten gevolge
waarvan die vuurwerkbom tot ontploffing is gekomen, en daarvan gemeen gevaar voor struikgewas(en) en/of hekwerk(en) en/of straategel(s) van dat plein en/of (een) nabij gelegen gebouw(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor (op korte afstand) één of meer toeschouwer(s) en/of (minderjarige) voorbijganger(s), in elk geval levensgevaar voor voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor die toeschouwer(s) en/of voorbijganger(s), in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de redengevende inhoud van het voorgaande en op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende tot bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.

6.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
primair
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft op 31 december 2015 samen met een ander opzettelijk een ontploffing veroorzaakt op een plein aan de [plaats delict] te ’s-Gravendeel. De ontploffing veroorzaakte een enorme vuurbal. Wonderwel is door deze explosie geen schade aangericht aan de straattegels en het nabijgelegen hekwerk en struikgewas. Een dergelijk feit zorgt voor gevoelens van onveiligheid bij de omstanders en de direct omwonenden. De rechtbank neemt ten voordele van de verdachte in aanmerking, dat de verdachte door zijn houding op zitting blijk heeft gegeven het gevaar zettende en anderszins laakbare gedrag van zijn handelen in te zien.
De rechtbank heeft kennis genomen van een uittreksel uit de justitiële documentatie van
31 maart 2017 betreffende de verdachte.
Bouman GGZ heeft een reclasseringsadvies betreffende de verdachte opgemaakt, gedateerd 7 juli 2016, waarin geadviseerd wordt om de verdachte deel te laten nemen aan de gedragsinterventies ‘Cognitieve Vaardigheden’ en ‘Werken Aan Werk’. In dit rapport staat voort onder meer het volgende.
De verdachte is een 44-jarige man die in eerste aanleg is veroordeeld wegens hennepteelt, verboden wapenbezit en diefstal van elektriciteit, gepleegd in de periode van 1 november 2015 tot en met 19 januari 2016, hetgeen hij bekent. De verdachte zegt die delicten gepleegd te hebben vanwege financiële problemen. De verdachte is de laatste afgelopen zes jaar werkloos geweest. Korte periodes heeft hij wel gewerkt maar hij kreeg nergens een vast contract.
Een belangrijk keerpunt in zijn leven was de relatiebreuk in 2010 met zijn ex-partner, die vreemd was gegaan met een vriend van hem. De verdachte kon dit verlies moeilijk verwerken en hij ging in behandeling bij de forensische polikliniek van [naam instelling] vanwege zijn depressieve gevoelens. Aan het begin van zijn huidige detentie kampte hij met slaapproblemen vanwege spanningsklachten. Gelet op bovenstaande lijkt hij psychisch kwetsbaar bij ingrijpende veranderingen in zijn leven.
Het recidiverisico wordt door de reclassering als laag/gemiddeld ingeschat.
De rechtbank acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor dit feit in beginsel geboden. Het afsteken van een dergelijke vuurwerkbom levert grote gevaren op, kan onder omstandigheden zelfs levensbedreigend zijn voor de omstanders en kan bovendien schade aan goederen veroorzaken. Anderzijds heeft zich hier geen levensbedreigende situatie voorgedaan en bleven de gevolgen zeer beperkt. Omdat inmiddels tussen het plegen van het feit en de berechting een periode van bijna anderhalf jaar is verlopen, geven deze omstandigheden de rechtbank reden om slechts een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Daarbij heeft de rechtbank tevens rekening gehouden met het feit dat de verdachte inmiddels een baan heeft gevonden als brandwacht op een olieraffinaderij.
Alles afwegende, met toepassing van artikel 63 Wetboek van Strafrecht, acht de rechtbank oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden.
Anders dan is geadviseerd, ziet de rechtbank geen aanleiding de verdachte te verplichten om deel te nemen aan de gedragsinterventies ‘Cognitieve Vaardigheden’ en ‘Werken Aan Werk’. Hiertoe is redengevend de - in positieve zin - sterk gewijzigde persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 63 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, na te melden voorwaarde overtreedt;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
en mrs. J. de Lange en G.P. van de Beek, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.C. Fraaij, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 mei 2017.
Bijlage
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 31 december 2015 te 's-Gravendeel, gemeente Binnenmaas, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht op een (school)plein gelegen aan de [plaats delict] nabij een basisschool, door een lont, met een aansteker, althans een vlam, van een zwaar stuk (professioneel) vuurwerk in combinatie met benzine, althans een vloeibare brandstof, aan te steken ten gevolge
waarvan die vuurwerkbom tot ontploffing is gekomen, en daarvan gemeen gevaar voor struikgewas(en) en/of hekwerk(en) en/of straategel(s) van dat plein en/of (een) nabij gelegen gebouw(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor (op korte afstand) één of meer toeschouwer(s) en/of (minderjarige) voorbijganger(s), in elk geval levensgevaar voor voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor die toeschouwer(s) en/of voorbijganger(s), in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 december 2015 te 's-Gravendeel, gemeente Binnenmaas, op of aan de openbare weg, (school)plein de [plaats delict] nabij een basisschool ( [naam school] ), in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen struikgewas(en) en/of hekwerk(en) en/of straategel(s) van dat plein, welk geweld bestond uit het aansteken van een lont met een aansteker, althans een vlam, van een zwaar stuk (professioneel) vuurwerk in combinatie met benzine, althans een vloeibare brandstof, ten
gevolge waarvan die vuurwerkbom tot ontploffing is gekomen, terwijl hij, verdachte, opzettelijk voornoemde goed(eren) heeft vernield;
"U dient er rekening mee te houden dat degene die rechtstreeks schade heeft
geleden door een op deze dagvaarding vermeld strafbaar feit, zich ter zake van
zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij kan voegen in het
Strafproces. Conform het bepaalde in artikel 51 b van het Wetboek van
Strafvordering is het mogelijk dat de vordering later schriftelijk, namelijk
voor de aanvang van de terechtzitting, dan wel mondeling tijdens de
terechtzitting wordt ingediend. Indien thans aan het openbaar ministerie
bekend is of benadeelde partij zich heeft gevoegd, treft u de inhoud van diens
vordering en de daarbij vermelde gronden op deze dagvaarding aan."
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 141 lid 2 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht