ECLI:NL:RBROT:2017:4200

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 mei 2017
Publicatiedatum
1 juni 2017
Zaaknummer
10/750475-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontploffing en vuurwapenbezit met grote materiële en immateriële schade

Op 17 mei 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een ontploffing en vuurwapenbezit. De zaak betreft een explosie die op 29 december 2016 plaatsvond bij een woning in Hellevoetsluis, waarbij de verdachte een zwaar illegaal vuurwerk heeft aangestoken. De explosie veroorzaakte aanzienlijke schade aan de woningen in de omgeving en had ernstige gevolgen voor de bewoners, die door de explosie in hun veiligheid zijn aangetast. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn ontkenning, wettig en overtuigend schuldig was aan het veroorzaken van de ontploffing en het voorhanden hebben van een vuurwapen met munitie. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele andere tenlastegelegde feiten, maar legde hem een gevangenisstraf van drie jaar op, waarvan een jaar voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden om contact met de slachtoffers te vermijden. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen voor de immateriële en materiële schade die door zijn daden was veroorzaakt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/750475-16
Datum uitspraak: 17 mei 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
Raadsman mr. B.P.J. Heinrici, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 3 mei 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Boheur heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaar met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 3 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering
De rechtbank zal allereerst moeten vaststellen of bewezen kan worden dat de verdachte in de ten laste gelegde periode een vuurwapen voorhanden heeft gehad. Daarna zal de rechtbank moeten bezien of kan worden bewezen wie op de auto van aangever [naam 1] heeft geschoten. Ten slotte zal de rechtbank de feiten 3 en 4 gezamenlijk bespreken.
Daarbij zal met name de vraag aan de orde komen of het de verdachte is geweest die de ontploffing heeft veroorzaakt bij de achtergevel van pand [adres delict 1] te Hellevoetsluis. Aansluitend zal de rechtbank ingaan op de vraag of sprake is van overtreding van artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht en of daarbij tevens is voldaan aan de strafverzwarende omstandigheid van lid 2 van dit artikel.
4.2.1.
Vuurwapen en munitie
De verdachte heeft ontkend dat hij ooit iets met een vuurwapen te maken heeft gehad, laat staan dat hij een dergelijk voorwerp voorhanden heeft gehad.
De rechtbank stelt vast dat de medeverdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] beiden hebben verklaard dat de verdachte een vuurwapen heeft gehad. [naam medeverdachte 1] heeft verklaard dat de verdachte in de periode november-december 2016 dat vuurwapen bij hem heeft (onder)gebracht. Nadat de politie was binnengetreden bij de verdachte is het wapen door [naam medeverdachte 2] , op verzoek van [naam medeverdachte 1] , afgevoerd. [naam medeverdachte 2] heeft toegegeven dat hij het wapen op deze wijze heeft verkregen, en heeft tevens verklaard waar hij zich van dat wapen heeft ontdaan. Op de door [naam medeverdachte 2] aangegeven plaats is het wapen door de politie teruggevonden. Bij nadien door de politie gedaan onderzoek bleek dat er een zo goed als geheel met 6.35mm patronen gevuld magazijn in het wapen aanwezig was. Beide medeverdachten wordt door de politie een foto getoond van het wapen en zij benoemen het vuurwapen beiden als dat van de verdachte. In de telefoon van de verdachte is een foto aangetroffen van een wapen dat volstrekt identiek is aan het wapen dat op aanwijzing van [naam medeverdachte 2] is teruggevonden. Verder zijn er twee telefoongesprekken tussen [naam medeverdachte 1] en [naam 2] , de vriendin van de verdachte, afgetapt op [adres delict 1] januari 2017. In het eerste van deze gesprekken ( [adres delict 1] /1/2017, 11.25 uur) wordt gesproken over “een paraplu” die (nog) bij [naam medeverdachte 1] ligt, en in het tweede gesprek ( [adres delict 1] /1/2017, 11.38 uur) vertelt [naam medeverdachte 1] tegen [naam 2] “dat het ding weg is”. [naam medeverdachte 1] heeft over deze gesprekken verklaard dat het over het vuurwapen van de verdachte gaat. In een ander gesprek op [adres delict 1] januari 2017 (12.15 uur) zegt [naam 2] : “Maar ja, die wapen die eerst thuis hier lag ligt nu daar”. Tenslotte volgt uit het proces-verbaal van technisch onderzoek dat het gaat om een vuurwapen van categorie III en 7 kogelpatronen van het kaliber 6.35 mm.
Op grond van deze bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte een vuurwapen van categorie III en 7 kogelpatronen van het kaliber 6.35 mm voorhanden heeft gehad. Hij heeft het vuurwapen met munitie gedurende de ten laste gelegde periode in de beschikkingsmacht gebracht van [naam medeverdachte 1] , en het daarmee overgedragen. Omdat de verdachte ook na die overdracht echter directe zeggenschap over het vuurwapen behield, hadden de verdachte en [naam medeverdachte 1] vanaf de overdracht het wapen tezamen en in vereniging voorhanden.
4.2.2.
Gebruik vuurwapen
Op grond van de technische bevindingen staat voor de rechtbank vast dat met het vuurwapen van de verdachte een aantal schoten zijn afgevuurd op de auto van [naam 1] , en dat die auto daardoor schade heeft opgelopen. Uit het dossier leidt de rechtbank ook af dat in een eerder geschil over een nalatenschap een mogelijk motief ligt voor het (willen) toebrengen van schade of ander nadeel aan [naam 1] . Er zijn echter geen technische sporen of andere bewijsmiddelen die een steviger verband leggen tussen (het mogelijke handelen van) de verdachte en de beschieting van de auto van [naam 1] . Bij deze stand van zaken kan de rechtbank niet met de wettelijk vereiste mate van zekerheid vaststellen dat het de verdachte is geweest die op 23 oktober 2016 de auto van aangever heeft beschoten. Dit leidt ertoe dat de verdachte van dit feit zal worden vrijgesproken.
4.2.3.
Ontploffing bij [adres delict 2] en [adres delict 1] te Hellevoetsluis
De verdachte heeft ter zitting toegegeven dat hij in de dagen voor de jaarwisseling 2016/2017 de beschikking heeft gehad over enkele stuks (zwaar) illegaal vuurwerk. Verder is in de telefoon van de verdachte een foto aangetroffen van een voorwerp, dat volgens de politie grote gelijkenis vertoont met een groot formaat illegaal vuurwerk, een zogenaamde 5 inch shell. Deze foto is, zo blijkt uit nader onderzoek door de politie, genomen op een locatie nabij de woning van de verdachte en op een tijdstip enkele uren voor de ontploffing bij de woning [adres delict 1] te Hellevoetsluis. Getuige [naam medeverdachte 1] heeft verklaard dat de verdachte tegen hem had gezegd dat hij vuurwerk zou gaan afsteken en dat hij had gevraagd of [naam medeverdachte 1] mee wilde gaan. [naam medeverdachte 1] is samen met de verdachte naar (de omgeving van) een woning in Hellevoetsluis gegaan. Daar heeft [naam medeverdachte 1] gezien dat de verdachte een shell, zo groot als een hand, (de rechtbank begrijpt: een zwaar stuk illegaal vuurwerk) heeft aangestoken, waarna beiden zijn weggerend
([naam medeverdachte 1] heeft toen daar korte tijd later een hevige ontploffing gehoord. [naam medeverdachte 1] heeft later de politie uitgelegd waar hij toen is geweest en de politie komt dan uit in de directe omgeving van het adres [adres delict 1] . In het dossier bevindt zich verder een afgetapt telefoongesprek tussen [naam 2] , de vriendin van de verdachte, en [naam medeverdachte 1] . In dat gesprek geeft [naam 2] aan dat “het gaat om die vuurwerkbom” en “dat ze aangifte hebben gedaan”. In een ander gesprek geeft [naam 2] aan dat “ [naam 3] een hekel aan hun heeft” en dat dat te maken heeft met een erfeniskwestie. Even later in ditzelfde gesprek zegt zij (enigszins samengevat weergegeven) dat [naam 3] daar niet mee kon dealen (…) dus die heeft natuurlijk wraak genomen. Even later in dit gesprek vertelt [naam 2] dat het bewijs tegen [naam 3] mede zal afhangen van de vraag of “die vrouw ook camera’s bij d’r huis heeft hangen”. Op grond van de bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op
29 december 2016 een voorwerp naar de achterzijde van de woning [adres delict 1] te Hellevoetsluis heeft gegooid. Hoewel niet met zekerheid kan worden vastgesteld om welk type zwaar illegaal vuurwerk het precies ging, kan alleen al uit de gevolgen worden afgeleid dat het voorwerp dat de verdachte heeft gegooid, een enorme explosie tot gevolg heeft gehad.
Uit de aangiften en de beschrijving door de politie blijkt dat het voorwerp, vermoedelijk een zwaar kaliber illegaal stuk vuurwerk, omschreven als “shell”, door de verwoestende explosieve kracht veel schade heeft veroorzaakt aan de woningen gelegen aan [adres delict 2] en [adres delict 1] te Hellevoetsluis. Niet alleen zijn ruiten beschadigd, ook een schuifpui en rolluik zijn vernield. Ook de erfafscheiding en diverse andere voorwerpen in de tuin zijn beschadigd en/of vernield door de ontploffing. Zo beschrijft de politie in het proces-verbaal van bevindingen met nummer [proces-verbaalnummer] dat “zij zagen dat de dubbele glazen ruit van deze schuifpui geheel vernield was en dat het glas zowel in de woning als in de achtertuin lag. Het glas lag in de woning verspreid over de vloer”. In dit proces-verbaal beschrijft de politie een vergelijkbare situatie bij de woning gelegen aan [adres delict 1] .
Aangever [naam 4] heeft verklaard dat, toen hij licht zag, is opgestaan van de bank om te kijken wat er aan de hand was. Hij beschrijft dat er “een enorme explosie volgde, waarbij het dubbele glas van de linkerzijde van de schuifpui versplinterde en in mijn woning in de woonkamer naar binnen sloeg”. De verdachte heeft de ontploffing veroorzaakt in de bebouwde omgeving, dicht bij bewoonde huizen.
De omstandigheid dat aangever [naam 4] kort na middernacht in zijn woonkamer nog aanwezig is, is bepaald niet uitzonderlijk te noemen.
De verdachte heeft zelf niets ondernomen om te bepalen of er mogelijk iemand aanwezig was in de woonkamer van [adres delict 2] . De rechtbank is van oordeel dat onder de gegeven omstandigheden er voor aangever [naam 4] een reëel risico heeft bestaan dat hij zou worden geraakt door de stukken glas die naar binnen sloegen door de explosie en dat hij daardoor ernstig gewond had kunnen raken, bijvoorbeeld wanneer hij in zijn gezicht of hals geraakt zou zijn door (een) stuk(ken) glas. In die zin was het gevaar voor zwaar lichamelijk letsel, dat wordt genoemd in lid 2 van artikel 157, daadwerkelijk te duchten voor aangever [naam 4] .
4.3.
Conclusie
Het onder 1 en 3 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande het onder 2 en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

5.Waardering van het bewijs

In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 4 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2.
hij op of omstreeks 29 december 2016 te Hellevoetsluis, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een (zogenaamde) vuurwerkbom, althans een explosief (voorwerp), aan te steken en/of tot
ontploffing te brengen en/of (vervolgens) die (brandende) vuurwerkbom, althans dat (brandende) explosief (voorwerp) tegen en/of in de (directe) nabijheid van de (achter)gevel van de woning(en), gelegen aan de [adres delict 2] en/of [adres delict 1] te gooien, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de woning(en) aan het adres [adres delict 2] en/of [adres delict 1] , in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor
[naam benadeelde 1] , die zich op een bank op zeer korte afstand, , van een schuifpui van de woning aan de [adres delict 2] bevond, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(e) (zich in of nabij de woning bevindende) perso(o)n(en), te duchten was;
4.
dat hij in of omstreeks de periode van
1 november 201623 oktober 2016 tot en met 21 januari 2017 te Hellevoetsluis en/of te Ouddorp en/of te Melissant, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (een) wapen(s) als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool, van het merk type Bbm Mod 315 Auto, kaliber 6.35 mm,
en/of
munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie II
Ionder 1º te weten twaalfkogelpatronen, van het kaliber 6.35 mm voorhanden heeft gehad. en/of heeft overgedragen aan [naam medeverdachte 1] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
2.
opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;

4.

medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, strafbaar gesteld bij artikel 55 lid 3 onder a van de Wet wapens en munitie
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie met betrekking tot munitie van categorie III, strafbaar gesteld bij artikel 55 lid 3 onder a van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten,
de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft, zeer waarschijnlijk uit onvrede over de verdeling van de erfenis van zijn vader, een vuurwerkbom bij de woning van de voormalig partner van zijn vader en haar zoon tot ontploffing gebracht. Hierdoor werd een gat in de tuinafscheiding tussen de woningen van [adres delict 2] en [adres delict 1] geslagen, een beschadiging aan de pui van de woning aan [adres delict 1] veroorzaakt, werd het rolluik ontzet en werden er ruiten van de woningen aan [adres delict 1] vernield.
Door de kracht van de explosie werd daarnaast de dubbele beglazing van de schuifpui van de woning gelegen aan [adres delict 2] volledig vernield. Het mag een wonder heten dat de bewoner van [adres delict 2] , die zich op korte afstand van de ruit in de schuifpui bevond, door de gevolgen van de explosie niet ernstig gewond is geraakt. De verdachte heeft door zijn handelen bij de slachtoffers grote materiële en immateriële schade veroorzaakt. Hun gevoel van veiligheid is door zijn handelen ernstig aangetast. Daarnaast is het gevoel van veiligheid bij de direct omwonenden aangetast, en worden door dit soort ernstige delicten algemene gevoelens van onveiligheid in de samenleving verder versterkt.
Voorts heeft de verdachte samen met een ander een vuurwapen en munitie voorhanden gehad. Het is algemeen bekend dat het bezit van vuurwapens en munitie vaak leidt tot het gebruik ervan, met alle ernstige gevolgen van dien voor gezondheid en soms zelfs het leven van anderen.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft kennis genomen van het uittreksel uit de justitiële documentatie van
31 maart 2017 betreffende de verdachte.
8.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft op 18 april 2017 een reclasseringsrapportage opgemaakt betreffende de verdachte, waarin wordt aangegeven dat een verplicht reclasseringscontact en een behandelverplichting niet zijn geïndiceerd.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten, waarbij met name het opzettelijk veroorzaken van een explosie nabij woonhuizen zwaar meeweegt, kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De strafmaat moet bovendien zodanig streng zijn dat deze zowel verdachte als anderen ervan zal weerhouden soortgelijke zeer gevaarlijke delicten te plegen. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank verder acht geslagen op straffen die in min of meer vergelijkbare zaken plegen te worden opgelegd.
De rechtbank zal een gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen met daaraan verbonden een proeftijd van drie jaar. De rechtbank zal, gedurende twee jaar na het ingaan van die proeftijd, daaraan de bijzondere voorwaarden opleggen zoals hierna genoemd, inhoudende een contact- en locatieverbod met deze twee personen. De rechtbank wil daarmee voorkomen dat de verdachte opnieuw het persoonlijke leven van beide personen zal verstoren of anderszins negatief zal beïnvloeden. De rechtbank wijst de verdachte nadrukkelijk op artikel 14 lid 5 van het Wetboek van Strafrecht, dat uitdrukkelijk bepaalt dat de proeftijd niet loopt gedurende de tijd dat hij rechtens van zijn vrijheid is beroofd.
Het voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

9.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

9.1.
Benadeelde partij de heer [naam benadeelde 1]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd de heer [naam benadeelde 1] ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit waarmee bij de strafoplegging rekening is gehouden.
De benadeelde partij [naam benadeelde 1] vordert een vergoeding van € 350,00 aan immateriële schade.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit , rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 350,00, zodat de vordering geheel zal worden toegewezen.
De benadeelde partij [naam benadeelde 1] heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 29 december 2016.
Omdat de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij [naam benadeelde 1] gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij de heer [naam benadeelde 1] een schadevergoeding betalen van € 350,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 december 2016.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
9.2.
Benadeelde partij de heer [naam benadeelde 2]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: de heer [naam benadeelde 2] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 3.694,24 aan materiële schade.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat de verdachte ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde is vrijgesproken.
Omdat de benadeelde partij de heer [naam benadeelde 2] niet-ontvankelijk in zijn vordering zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
9.3.
Benadeelde partij mevrouw [naam benadeelde 3]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd mevrouw [naam benadeelde 3] ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit.
De benadeelde partij [naam benadeelde 3] vordert, na aanpassingen, een vergoeding van € 1.144,38 aan materiële schade aan het woonhuis en overige zaken, € 33,60 aan vergoeding reiskosten en een vergoeding van € 500,00 aan immateriële schade.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij [naam benadeelde 3] door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit , rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 500,00, zodat de vordering zal worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 29 december 2016.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering die ziet op geleden schade aan woonhuis inclusief tuinspullen. Weliswaar staat vast dat de benadeelde partij [naam benadeelde 3] door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht aan het woonhuis en overige zaken, maar op dit moment in de procedure is onvoldoende duidelijk welke schade - na verrekening van het voorschot - door haar verzekeraar zal worden uitgekeerd. Hiervoor is op een later moment nader onderzoek en mogelijk nadere standpuntwisseling noodzakelijk en daar leent zich het strafproces niet voor. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Voor het deel van de vordering dat betrekking heeft op reiskosten ad € 33,60 geldt dat voldoende vast staat dat die schade het gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit. Dit deel van de vordering is voor toewijzing vatbaar.
Omdat de benadeelde partij [naam benadeelde 3] en de verdachte ieder deels in het (on)gelijk worden gesteld, zullen de kosten ter verdediging van de vordering gemaakt, op dit moment begroot op nihil, tussen hen worden gecompenseerd.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij mevrouw [naam benadeelde 3] een immateriële schadevergoeding betalen van € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
29 december 2016. Daarnaast moet de verdachte een materiële schadevergoeding betalen van € 33,60 aan door de benadeelde partij mevrouw [naam benadeelde 3] gemaakte reiskosten.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
De benadeelde partij zal in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 2 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaar;
bepaalt dat deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
1 (één) jaarniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 3 jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal zich gedurende twee jaar na ingaan van de proeftijd niet bevinden binnen een straal van 1 kilometer van de [adres delict 1] te Hellevoetsluis, het huidige woonadres van [naam slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] te Hellevoetsluis en, indien van toepassing, binnen een straal van 1 kilometer van het toekomstige woonadres van [naam slachtoffer 1] ;
de veroordeelde zal zich gedurende twee jaar na ingaan van de proeftijd niet bevinden binnen een straal van 1 kilometer van de [adres delict 1] te Hellevoetsluis, het huidige woonadres van [naam slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] te [geboorteplaats slachtoffer] ( [geboorteland slachtoffer] ) en, indien van toepassing, binnen een straal van 1 kilometer van het toekomstige woonadres van [naam slachtoffer 2] ;
de veroordeelde zal gedurende twee jaar na ingaan van de proeftijd op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met [naam slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] te Hellevoetsluis, of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt;
de veroordeelde zal gedurende twee jaar na ingaan van de proeftijd op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met [naam slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] te [geboorteplaats slachtoffer] ( [geboorteland slachtoffer] ), of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[naam benadeelde 1], te betalen een bedrag van
€ 350,00 (zegge: driehonderdvijftig euro)aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 29 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij
[naam benadeelde 1]gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij
[naam benadeelde 1]begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij
[naam benadeelde 1]te betalen
€ 350,00 (zegge: driehonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 december 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening en beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 350,00 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
7 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verklaart de benadeelde partij
[naam benadeelde 2]niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij
[naam benadeelde 2]in de proceskosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[naam benadeelde 3], te betalen een bedrag van
€ 500,00 (zegge: vijfhonderd euro)aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 29 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[naam benadeelde 3], te betalen een bedrag van
€ 33,60 (zegge: drieëndertig euro en zestig eurocent)aan materiële schade;
verklaart de benadeelde partij
[naam benadeelde 3]niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vorering en bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
bepaalt dat de benadeelde partij
[naam benadeelde 3]en de verdachte ieder de eigen kosten dragen;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij
[naam benadeelde 3]te betalen
€ 500,00 (zegge: vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 december 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening en beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 500,00 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
10 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij
[naam benadeelde 3]te betalen
€ 33,60 (zegge: drieëndertig euro en zestig eurocent)en beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 33,60 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
1 dag; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte;
beveelt de onmiddellijke gevangenneming van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
en mrs. J. de Lange en G.P. van de Beek, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.C. Fraaij, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 mei 2017.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 23 oktober 2016 te Hellevoetsluis opzettelijk en wederrechtelijk
(een deur en/of andere onderdelen van) een personenauto (merk BMW, type 5 serie, kleur zilvergrijs), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door toen aldaar opzettelijk en wederrechtelijk meerdere (kogel) patronen af te vuren op de auto;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 29 december 2016 te Hellevoetsluis, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een (zogenaamde) vuurwerkbom, althans een explosief (voorwerp), aan te steken en/of tot
ontploffing te brengen en/of
(vervolgens) die (brandende) vuurwerkbom, althans dat (brandende) explosief (voorwerp) tegen en/of in de (directe) nabijheid van de (achter)gevel van de woning(en), gelegen aan de [adres delict 2] en/of [adres delict 1] te gooien, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de woning(en) aan het adres [adres delict 2] en/of [adres delict 1] , in elk geval gemeen gevaar voor goederen
en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [naam benadeelde 1] , die zich op een bank op zeer korte afstand, althans in de buurt, van een schuifpui van de woning aan de [adres delict 2] bevond, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(e) (zich in of nabij de woning bevindende) perso(o)n(en), te duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij in of omstreeks de periode van 28 december 2016 tot en met 29 december 2016 te Hellevoetsluis, althans in Nederland, al dan niet opzettelijk, professioneel vuurwerk, te weten een (5" (inch)) mortiershell/mortierbom heeft opgeslagen en/of voorhanden heeft gehad, terwijl dit vuurwerk bestemd was voor particulier gebruik;
art 1.2.2 lid 1 Vuurwerkbesluit
4.
dat hij in of omstreeks de periode van 23 oktober 2016 tot en met 21 januari 2017 te Hellevoetsluis en/of te Ouddorp en/of te Melissant, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(een) wapen(s) als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de
vorm van een pistool, van het merk type Bbm Mod 315 Auto, kaliber 6.35 mm,
en/of munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie II onder 1º te weten twaalf, althans een of meer kogelpatro(o)n(en), van het kaliber 6.35 mm voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen aan [naam 5] ;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
"U dient er rekening mee te houden dat degene die rechtstreeks schade heeft
geleden door een op deze dagvaarding vermeld strafbaar feit, zich ter zake van
zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij kan voegen in het
Strafproces. Conform het bepaalde in artikel 51 b van het Wetboek van
Strafvordering is het mogelijk dat de vordering later schriftelijk, namelijk
voor de aanvang van de terechtzitting, dan wel mondeling tijdens de
terechtzitting wordt ingediend. Indien thans aan het openbaar ministerie
bekend is of benadeelde partij zich heeft gevoegd, treft u de inhoud van diens
vordering en de daarbij vermelde gronden op deze dagvaarding aan."
art 31 lid 1 Wet wapens en munitie