ECLI:NL:RBROT:2017:4076
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- J.H. Janssen
- E.G. Fels
- M. Cupido
- Rechtspraak.nl
Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na veroordeling voor medeplegen van witwassen
Dit vonnis betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na een eerdere veroordeling voor medeplegen van witwassen. De rechtbank Rotterdam heeft op 16 februari 2017 uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 10/770004-13. De veroordeelde, die ten tijde van de zitting gedetineerd was, had een vordering van de officier van justitie ontvangen. Deze vordering strekte tot het vaststellen van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat werd geschat op € 7.000,-. De officier van justitie, mr. C.A.M. van der Maas, voerde aan dat er geen aanknopingspunten waren om te bepalen welk deel van het geld bij de verdachte en welk deel bij een ander terecht was gekomen. De verdachte had geen verklaring afgelegd, waardoor de rechtbank uitging van het volledige bedrag als wederrechtelijk verkregen voordeel.
De verdediging voerde aan dat de verdachte slechts een deel van het bedrag had genoten en dat het grootste deel was afgestaan. De raadsman, mr. G. Roethof, stelde dat de verdachte na opname van het bedrag bij de bank slechts € 250,- had mogen houden. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was dat de veroordeelde daadwerkelijk voordeel had genoten uit het witgewassen geldbedrag. De rechtbank concludeerde dat niet kon worden vastgesteld welk deel van het geld daadwerkelijk bij de verdachte was achtergebleven.
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op nihil. Dit vonnis is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, mr. L. van Hemert, en de jongste rechter was buiten staat om het vonnis mede te ondertekenen.