ECLI:NL:RBROT:2017:4076

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 februari 2017
Publicatiedatum
29 mei 2017
Zaaknummer
10/770004-13 ontneming vonnis
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na veroordeling voor medeplegen van witwassen

Dit vonnis betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na een eerdere veroordeling voor medeplegen van witwassen. De rechtbank Rotterdam heeft op 16 februari 2017 uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 10/770004-13. De veroordeelde, die ten tijde van de zitting gedetineerd was, had een vordering van de officier van justitie ontvangen. Deze vordering strekte tot het vaststellen van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat werd geschat op € 7.000,-. De officier van justitie, mr. C.A.M. van der Maas, voerde aan dat er geen aanknopingspunten waren om te bepalen welk deel van het geld bij de verdachte en welk deel bij een ander terecht was gekomen. De verdachte had geen verklaring afgelegd, waardoor de rechtbank uitging van het volledige bedrag als wederrechtelijk verkregen voordeel.

De verdediging voerde aan dat de verdachte slechts een deel van het bedrag had genoten en dat het grootste deel was afgestaan. De raadsman, mr. G. Roethof, stelde dat de verdachte na opname van het bedrag bij de bank slechts € 250,- had mogen houden. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was dat de veroordeelde daadwerkelijk voordeel had genoten uit het witgewassen geldbedrag. De rechtbank concludeerde dat niet kon worden vastgesteld welk deel van het geld daadwerkelijk bij de verdachte was achtergebleven.

De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op nihil. Dit vonnis is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, mr. L. van Hemert, en de jongste rechter was buiten staat om het vonnis mede te ondertekenen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10-770004-13
Datum uitspraak: 16 februari 2017
Tegenspraak gemachtigd raadsman
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie in de zaak tegen de veroordeelde:

[naam veroordeelde],

geboren te [geboorteplaats veroordeelde] ([geboorteland veroordeelde]) op [geboortedatum veroordeelde],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres veroordeelde], [woonplaats veroordeelde],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting uit anderen hoofde
gedetineerd te Justitieel complex Schiphol,
gemachtigd raadsman mr. G. Roethof, advocaat te Amsterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 februari 2017.
VOORAFGAANDE VEROORDELING
Bij vonnis van deze rechtbank van 16 februari 2017 is de veroordeelde veroordeeld wegens het na te noemen strafbare feit. Van dat vonnis is een kopie als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
VORDERING
De vordering van de officier van justitie, mr. C.A.M. van der Maas, strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en tot het opleggen aan de veroordeelde van de verplichting tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter ontneming van dat geschatte voordeel tot een maximum van € 7.000, -. De vordering van de officier van justitie is uitsluitend gebaseerd op artikel 36e lid 1 en lid 2 van het Wetboek van Strafrecht. Zij betreft voordeel verkregen door middel van of uit de baten van het strafbare feit waarvoor de veroordeelde is veroordeeld. De officier van justitie voert hiertoe aan dat er geen enkel aanknopingspunt is om te bepalen welk deel van het geld bij verdachte en welk deel bij een ander terecht gekomen is. De verdachte heeft geen verklaring afgelegd. Daarom wordt uitgegaan van een verkregen voordeel ter hoogte van het gehele bedrag, te weten € 7.000, -.
STANDPUNT VERDEDIGING
Aangevoerd is dat er op enig moment inderdaad € 7.000, -, op de rekening van de verdachte heeft gestaan, maar dat dit bedrag niet kan worden aangemerkt als daadwerkelijk door de verdachte genoten voordeel. De raadsman voert daartoe aan dat de verdachte hem heeft verteld dat zij, nadat zij het bedrag van € 7.000,- in één keer heeft moeten opnemen bij de bank, daarvan € 250, - heeft mogen houden en zij de rest van het geld heeft moeten afstaan. De raadsman geeft aan dat hij weet dat hij niet kan verklaren voor de verdachte, maar dat deze verklaring wel ondersteuning vindt in de ping-gesprekken met een onbekend gebleven ander persoon.
STRAFBARE FEITEN WAAROP DE VOORDEELSBEREKENING IS GEBASEERD
Blijkens het vonnis van 16 februari 2017 is de veroordeelde veroordeeld ter zake van:

medeplegen van witwassen.

In deze procedure wordt derhalve als vaststaand aangenomen dat bovenstaande door de
veroordeelde is begaan.
VASTSTELLING VAN HET WEDERRECHTELIJK VERKREGEN VOORDEEL
Uit het dossier blijkt onvoldoende dat de veroordeelde door middel van en uit de baten van het hiervoor vermelde strafbare feit wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Niet is immers vast te stellen of, en zo ja, welk deel van het witgewassen geldbedrag daadwerkelijk bij de verdachte is achtergebleven.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Deze beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt
geschat, vast op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H. Janssen, voorzitter,
en mrs. E.G. Fels en M. Cupido, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. van Hemert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 februari 2017.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.