ECLI:NL:RBROT:2017:3937

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 mei 2017
Publicatiedatum
23 mei 2017
Zaaknummer
ROT 16/3213
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en verwijdering van fietsen op het Stationsplein te Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 mei 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Rotterdamse, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. Eiseres had haar fiets op 27 november 2015 tegen een boom geplaatst op het Stationsplein, wat in strijd was met de Algemene plaatselijke verordening (Apv) van de gemeente Rotterdam. De gemeente heeft de fiets onder toepassing van spoedeisende bestuursdwang verwijderd, omdat deze hinder of gevaar voor passanten kon opleveren. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft hierop beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 7 maart 2017 heeft eiseres betoogd dat het verbod om fietsen buiten de daarvoor bestemde voorzieningen te plaatsen onvoldoende kenbaar was en dat de verkeersborden niet zichtbaar waren. De rechtbank oordeelde echter dat het verbod voldoende was gecommuniceerd en dat eiseres op de hoogte had moeten zijn van de geldende regels. De rechtbank heeft vastgesteld dat de fiets van eiseres inderdaad in strijd met de Apv was geparkeerd en dat de gemeente bevoegd was om handhavend op te treden. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van lokale verordeningen en de bevoegdheid van gemeenten om in spoedeisende gevallen bestuursdwang toe te passen. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 16/3213

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 mei 2017 in de zaak tussen

[eiseres], te Rotterdam, eiseres,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: mr. drs. M.C. Kooij.

Procesverloop

Verweerder heeft op 27 november 2015, onder toepassing van spoedeisende bestuursdwang, de fiets van eiseres verwijderd wegens overtreding van het bepaalde in artikel 5.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Rotterdam (Apv). Deze beslissing (het primaire besluit) is op dezelfde dag op schrift gesteld en aan eiseres uitgereikt op de dag dat zij haar fiets kwam ophalen. Tevens zijn bij eiseres de kosten van de bestuursdwang ter hoogte van € 20,- in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij besluit van 1 april 2016 (het bestreden besluit) het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2017. Eiseres is verschenen, vergezeld van [aanwezige] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [aanwezige] .

Overwegingen

1. Op 27 november 2015 heeft eiseres haar fiets tegen een boom geplaatst op het Stationsplein te Rotterdam. Diezelfde dag is de fiets door verweerder verwijderd en opgeslagen.
2. Verweerder heeft bij het bestreden besluit het primaire besluit gehandhaafd en daaraan - samengevat - het volgende ten grondslag gelegd. Op het Stationsplein geldt sinds 14 juli 2009 een verbod om fietsen buiten de daarvoor bestemde voorzieningen te plaatsen. Als fietsen toch buiten de voorzieningen worden aangetroffen, worden deze direct verwijderd en in beslag genomen. Het beleid is voldoende kenbaar gemaakt en ook zijn er voldoende borden rondom het stationsgebied geplaatst waarop het verbod duidelijk wordt gemaakt. Eisers heeft haar fiets op het Stationsplein buiten de daarvoor bestemde voorzieningen geplaatst en het was spoedeisend om de fiets direct te verwijderen. De fiets was namelijk zo geplaatst dat passanten in deze door voetgangers intensief gebruikte omgeving daarvan overlast of gevaar hadden te duchten. De spoedeisendheid werd versterkt door de verwachting dat de plaatsing van de fiets het onjuist plaatsen van andere fietsen uitlokt.
3.1
Op grond van artikel 5.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Apv is het verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, dan wel ter voorkoming van schade aan de volksgezondheid aangewezen wegen of weggedeelten fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.
3.2
Ingevolge het Aanwijzingsbesluit overlastgevend stallen van (brom)fietsen Centraal Station van 15 november 2011 (het Aanwijzingsbesluit) is het Stationsplein een aangewezen gebied zoals bedoeld in artikel 5.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Apv.
3.3
Op grond van artikel 5:21, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder een last onder bestuursdwang verstaan de herstelsanctie, inhoudende:
a. a) een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van een overtreding, en
b) de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Ingevolge artikel 5:31, eerste lid, eerste volzin, van de Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last. Op grond van het tweede lid kan, indien de situatie zo spoedeisend is dat een besluit niet kan worden afgewacht, terstond bestuursdwang worden toegepast, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekendgemaakt.
4.1
Eiseres stelt zich op het standpunt dat onvoldoende kenbaar is dat het Stationsplein is aangewezen als gebied waarvoor het plaatsingsverbod geldt en dat de verkeersborden niet (voldoende) zichtbaar zijn. Ter plaatse zijn er bovendien geen borden of verwijzingen naar een fietsenstalling geplaatst.
4.2
Het aanwijzingsbesluit is gepubliceerd in (huis-aan-huisblad) De Havenloods en op de website van de gemeente en daarmee is voldaan aan de eisen die artikel 3:42, tweede lid, van de Awb stelt aan de bekendmaking.
4.3
Op de toegangswegen naar het aangewezen gebied zijn verbodsborden geplaatst. Volgens haar verklaring ter zitting fietste eiseres vanaf het Hofplein en is zij in ieder geval éénmaal een verbodsbord gepasseerd. Het is vaste rechtspraak dat elke verkeersdeelnemer zich op de hoogte moet stellen van de ter plaatse geldende verkeersregels en dat, voor zover die niet direct kenbaar zijn, hij nader dient te bezien wat op een zich ter plaatse bevindend verkeersbord is aangegeven (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 juni 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BI8487). Eiseres heeft ter zitting bovendien verklaard dat zij wist dat het niet was toegestaan fietsen te plaatsen in het stationsgebied, maar dat de exacte gebiedsafbakening haar onduidelijk was. Gelet op het voorgaande is het verbod voldoende kenbaar gemaakt. De vraag of voldoende verwijzingen naar de fietsenstalling in het stationsgebied aanwezig zijn, kan onbesproken blijven nu dit niet relevant is voor de bekendmaking of kenbaarheid van het verbod. De beroepsgrond slaagt niet.
5.1
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres haar fiets in het stationsgebied – en hiermee in het gebied dat in het aanwijzingsbesluit is opgenomen – heeft geparkeerd zonder dat haar fiets in de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen geparkeerd stond. Door de geconstateerde, hiervoor vernoemde situatie, was er sprake van een overtreding van artikel 5.12, eerste lid, van de APV en was verweerder aldus bevoegd om ter zake handhavend op te treden.
5.2
Eiseres betwist dat er sprake was van hinder of gevaar en derhalve ook geen noodzaak voor spoedeisendheid. Voetgangers hebben, gelet op de omstandigheden ter plaatse, geen hinder kunnen ondervinden van haar fiets. Ook is er geen sprake van gevaar of verloedering, aldus eiseres.
5.3
Ter beoordeling staat of in dit geval de situatie dermate spoedeisend was dat toepassing mocht worden gegeven aan artikel 5:31, tweede lid, van de Awb. Naar het oordeel van de rechtbank was dit het geval. Het onjuist plaatsen van een fiets kan uitlokken dat ook andere fietsen op die locatie worden geplaatst, hetgeen wordt bevestigd door de verklaring van eiseres ter zitting dat zij haar fiets juist op de betreffende plek heeft geplaatst omdat zij daar nog meer fietsen geparkeerd zag staan. Gelet op het intensieve gebruik van het Stationsplein door voetgangers kan dit leiden tot overlast en gevaarlijke situaties. Ook brengt het vastzetten van fietsen aan het straatmeubilair het risico van schade met zich en kan verloedering van het straatbeeld optreden. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Eiseres beroept zich op het gelijkheidsbeginsel omdat fietsen worden verwijderd, maar bromfietsen ongemoeid worden gelaten. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze situatie zich daadwerkelijk voordoet. De enkele stelling dat bromfietsen niet worden verwijderd, is daartoe onvoldoende, dus het beroep slaagt reeds hierom niet.
7. Eiseres wijst erop dat in het bestreden besluit een verkeerde straatnaam staat. Haar fiets was namelijk niet geplaatst op het Kruisplein, maar op het Stationsplein. De rechtbank stelt vast dat het primaire besluit het Stationsplein als vindplaats noemt. Het gaat hierbij naar het oordeel van de rechtbank om een kennelijke verschrijving in het bestreden besluit. Nu eiseres door de misslag niet in haar belangen is geschaad, slaagt deze beroepsgrond niet.
8. Het beroep van eiseres is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.F. Smulders, rechter, in aanwezigheid van
mr. T. Ketting, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2017.
De griffier is verhinderd rechter
de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State