ECLI:NL:RBROT:2017:3835

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 mei 2017
Publicatiedatum
19 mei 2017
Zaaknummer
10/701003-17/ TUL 10/020202-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en een goed tijdens de jaarwisseling

Op 1 januari 2017 heeft de verdachte, samen met anderen, openlijk in vereniging geweld gepleegd tegen twee opsporingsambtenaren en een politieauto tijdens de jaarwisseling in Rotterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte stenen en vuurwerk heeft gegooid in de richting van de politieagenten, wat hen pijn heeft gedaan. De verdachte werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om deze beschuldiging te ondersteunen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit, maar achtte het subsidiair ten laste gelegde feit van openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en een goed bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot 120 dagen jeugddetentie, waarvan 108 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder meldplicht bij de reclassering en deelname aan ambulante begeleiding. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder gedragsproblematiek en een negatieve sociale omgeving. De vorderingen van benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding voor immateriële en materiële schade.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/701003-17
Parketnummer vordering TUL: 10-020202-15
Datum uitspraak: 16 mei 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. J.P.R. Broers, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 2 mei 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. W.B.J. ten Have, heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 120 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 108 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich zal melden bij de reclassering, uit te voeren door Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, afdeling jeugdreclassering, zijn medewerking zal verlenen aan ambulante begeleiding/behandeling, zal verblijven bij JongLeren en tot slot zijn medewerking zal verlenen aan begeleidingscontacten van de jongerencoach en aan de afspraken die gemaakt worden vanuit het Jongerenloket;
  • de dadelijke uitvoerbaarheid van voornoemde bijzondere voorwaarden;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10-020202-15.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak ten aanzien van feit 1 primair
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie voert aan dat de verdachte door het gooien van stenen richting de politieagenten op een afstand van 15 meter willens en wetens de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel op de koop toe heeft genomen. De slachtoffers hadden immers door het gooien van die stenen zwaarder gewond geraakt kunnen zijn dan nu het geval is. Dit levert op poging tot zware mishandeling.
4.1.2
Standpunt verdediging
De verdediging voert aan dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor het onder 1 primair ten laste gelegde.
Uit de bewijsmiddelen blijkt namelijk niet dat de gooibeweging van de verdachte gericht is op de twee politieagenten. Evenmin blijkt hieruit dat de verdachte met een steen gooide. Dit is immers niet te zien op de camerabeelden en de verdachte legt hieromtrent op de terechtzitting een aannemelijke verklaring af. De verdachte verklaart dat hij vuurwerkrestanten gooide naar zijn vriend, nadat dit andersom ook was gebeurd. Deze verklaring vindt steun in de camerabeelden waarop is te zien dat vuurwerksnippers voorbij komen.
4.1.3
Feiten en omstandigheden
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting ook niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
in de nacht van 31 december 2016 op 1 januari 2017 zijn twee opsporingsambtenaren in functie (aangevers [naam aangever 1] en [naam aangever 2] ) door een groep jongeren bekogeld met stenen en vuurwerk evenals hun dienstvoertuig met stenen;
dit geweld vond plaats op de [plaats delict 1] te Rotterdam;
de verdachte bevond zich gedurende voornoemde nacht op de [plaats delict 1] ;
e verdachte droeg die nacht een broek met roodachtige strepen, een pet met klep; daaroverheen een capuchon en in ieder geval op enig moment een zwart masker;
de verdachte maakte een gooibeweging terwijl hij zich bevond op de [plaats delict 1] .
4.1.4
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Het gooien van stenen naar personen is weliswaar uiterst gevaarzettend, maar brengt in zijn algemeenheid geen aanmerkelijke kans met zich mee dat die personen zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. Feit is dat de politieagenten bij hun (onder)benen zijn geraakt hetgeen een indicatie kan zijn dat in de richting van de benen is gegooid. Uit de bewijsmiddelen blijkt niet met hoeveel kracht de stenen zijn gegooid. Het FARR-rapport geeft daarover geen uitsluitsel. Er zijn in het dossier verder onvoldoende aanknopingspunten aanwezig om te komen tot het wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte met zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de politieagenten zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen.
4.1.5
Conclusie
Het onder 1 primair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte zal dan ook daarvan worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging voert aan dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde.
Uit de camerabeelden blijkt dat de verdachte op zichzelf is en derhalve geen deel heeft uitgemaakt van een groep. Uit de camerabeelden blijkt voorts niet dat de gooibeweging van de verdachte gericht is op de politieauto.
4.2.2.
Beoordeling
Beide aangevers verklaren dat zij met stenen en vuurwerk bekogeld werden door een groep personen en op verschillende camerabeelden is ook te zien dat de verdachte niet alleen is. Dat er op het moment dat hij naar voren loopt en een voorwerp richting de politieagenten gooit niemand naast hem staat, doet hieraan niet af. Hiernaast blijkt uit de bewijsmiddelen dat beide slachtoffers hebben gezien dat er diverse stenen op hun dienstmotorvoertuig werden gegooid.
De verklaring van de verdachte dat hij vuurwerkrestanten naar een vriend gooide acht de rechtbank niet aannemelijk, nu de verdachte hier pas op de zitting mee is gekomen nadat hij werd geconfronteerd met de verschillende camerabeelden. Deze verklaring is ook niet in overeenstemming met de locatie waar die camerabeelden zijn gemaakt in samenhang met de verklaringen van aangevers over de plaats waar zij zich ten tijde van het gooien van de stenen bevonden. De vriend naar wie de verdachte zegt iets te hebben gegooid zou dan immers in het spervuur van de stenen hebben gestaan. Ook om deze reden acht de rechtbank de verklaring van de verdachte niet aannemelijk.
4.2.3.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het openlijk in vereniging plegen van geweld zoals aan de verdachte onder 1 subsidiair en 2 primair ten laste is gelegd.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
subsidiair
hij op 01 januari 2017 te Rotterdam, op of aan de openbare weg, [plaats delict 1] , openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit gooien van stenen en vuurwerk in de richting van die [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] ;
2.
primair
hij op 01 januari 2017 te Rotterdam, op of aan de openbare weg, de [plaats delict 1] , openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een auto (merk Opel, type Astra, kenteken [kentekennummer] ), welk geweld bestond uit het gooien van stenen tegen die auto.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
subsidiair

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;

2.
primair

openlijk in vereniging geweld plegen tegen een goed.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich op een avond die feestelijk was en had moeten blijven, schuldig gemaakt aan het openlijk in vereniging plegen van geweld, zowel tegen personen als tegen een auto.
De verdachte heeft tezamen en in vereniging stenen en vuurwerk gegooid in de richting van in uniform geklede politieagenten waardoor zij pijn hebben ervaren. Door aldus te handelen heeft de verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Bovendien heeft de verdachte tezamen met anderen een politieauto beschadigd door tegen die auto stenen te gooien. De verdachte heeft hiermee laten zien geen respect te hebben voor andermans eigendommen. Dergelijke feiten veroorzaken gevoelens van onveiligheid zowel bij de directe slachtoffers als bij omstanders die van het geweld getuige zijn geweest.
De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij een bijdrage heeft geleverd aan dit geweld. Dat dit geweld is gepleegd tegen (een auto van) opsporingsambtenaren in functie, die zich bezig houden met de naleving van regels, getuigt bovendien van een kwalijk gebrek aan respect voor het openbaar gezag.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft bij het bepalen van de op te leggen straf acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie van 31 maart 2017 op naam van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Hierbij valt op dat het onder andere gaat om geweld tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening rondom de jaarwisseling.
7.3.2.
Rapportages en verklaring van deskundige op de terechtzitting
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de rapportage over de verdachte van Reclassering Nederland van 26 april 2017. Hieruit volgt dat van de verdachte het beeld is ontstaan van een jongeman met gedragsproblematiek die zich uit in recalcitrant en delinquent gedrag. De verdachte is een kwetsbare jongeman die (vooral verbaal) agressief kan reageren als hij het gevoel heeft dat hem onrecht wordt aangedaan. Hij is geneigd zaken te externaliseren en er is pas achteraf sprake van enig besef. Er is bij de verdachte sprake van een autoriteitsprobleem en wisselende motivatie ten aanzien van de aangeboden hulp en ondersteuning van buitenaf. Dit heeft ervoor gezorgd dat de inzet vanuit de hulpverlening gericht op gedragsverandering en integratie (een stabiele sociaal-maatschappelijke situatie) tot op heden onvoldoende positieve resultaten heeft gegeven. Er zijn tevens problemen op sociaal-maatschappelijk gebied. De verdachte heeft een negatief sociaal netwerk, geen dagbesteding, financiële problemen en lichamelijke klachten. De gebrekkige emotie- en agressieregulering, zijn moeilijke leergedrag, het gebrek aan probleemoplossend vermogen en het drugsgebruik staan positieve veranderingen in de weg en verhogen de kans op recidive. Recente positieve ontwikkelingen zijn onder meer het meewerken aan plaatsing in een 24-uurs verblijfscomponent van JongLeren en het feit dat hij heeft meegewerkt aan een persoonlijkheidsonderzoek. Overige ondersteunende factoren vormen momenteel zijn familie en de begeleidingscontacten met de jeugdreclassering waar hij zich redelijk goed aan houdt. De verdachte beseft dat hij hulp en ondersteuning nodig heeft. Hij maakt zich zorgen over zijn leven en voelt zich machteloos.
Op basis van de beperkte handelingsvaardigheden en cognitieve capaciteiten, de voorkeur voor een pedagogische aanpak, de wenselijkheid om de pedagogische beïnvloeding vanuit de jeugdreclassering te continueren en de bestaande vertrouwens- en samenwerkingsrelatie tussen betrokkene en de jeugdreclassering, wordt geadviseerd om het jeugdstrafrecht toe te passen. Bij veroordeling wordt geadviseerd een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen. Hierbij worden de hierna te noemen bijzondere voorwaarden geadviseerd.
Psycholoog drs. [naam deskundige 1] , onder supervisie van drs. [naam deskundige 2] , heeft eveneens een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 29 maart 2017. De rechtbank heeft tevens op dit rapport acht geslagen. Dit rapport houdt onder andere het volgende in.
Er kan gesproken worden van een normoverschrijdend-gedragsstoornis vanwege de problemen rondom de emotiehantering (beperkte frustratietolerantie, agressiedoorbraken) en morele ontwikkeling (externaliseren). Er is bovendien sprake van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Tevens is er sprake van een (licht) verstandelijke beperking en een stoornis in cannabis gebruik. De posities in het gezin zijn verstoord. Moeder heeft geen grip op de verdachte en de verdachte gaat zijn eigen gang. Hierdoor kan gesproken worden van ouder-kind relatieproblematiek.
Gezien de structurele aard van de problematiek is er, indien de ten laste gelegde feiten bewezen worden, vermoedelijk sprake van een verminderde mate van toerekeningsvatbaarheid. Bovendien wordt, gezien het feit dat de verdachte gebaat is bij een pedagogische aanpak en verwacht wordt dat hij zich nog verder kan ontwikkelen, het jeugdstrafrecht geïndiceerd geacht.
Uit de verklaring van de getuige-deskundige dhr. [naam deskundige 3] van Jeugdbescherming Rotterdam ter terechtzitting blijkt onder andere dat het goed is dat de verdachte uit zijn voormalige leefsituatie is gehaald door middel van de kamertraining JongLeren van het Leger des Heils. Omdat de prikkels nu weg zijn, kan er nu daadwerkelijk gewerkt worden aan zijn problemen. De verdachte neemt inmiddels twee weken deel aan de kamertraining en dat gaat goed. Naast JongLeren zal er echter nog extra hulp geboden moeten worden. Er zal met JongLeren en de verdachte worden bekeken wat voor extra hulp dit precies zal zijn. Het is van belang dat het de verdachte duidelijk is dat het verlenen van zijn medewerking aan de hulpverlening niet vrijblijvend is.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De rechtbank ziet aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen, nu daartoe grond wordt gevonden in de persoonlijkheid van de verdachte zoals blijkt uit de rapportages van Reclassering Nederland en de psycholoog voornoemd.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van jeugddetentie. Bij de bepaling van de duur van de jeugddetentie heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
De verdachte heeft zich (onder meer) schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Gelet op de ernst van de feiten, de ontkennende houding van de verdachte en de rapportages van de psycholoog, de reclassering en de toelichting van de jeugdbescherming, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde 1] en [naam benadeelde 2] , ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partijen vorderen beiden een vergoeding van € 350,- aan immateriële schade.
Tevens heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd: Nationale Politie, ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.617,21 aan materiële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vorderingen van de benadeelde partijen geheel dienen te worden toegewezen gelet op de onderbouwingen daarvan. De schadevergoedingsmaatregel dient hierbij telkens te worden opgelegd.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft gelet op het primaire standpunt verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde af te wijzen.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de verdediging geen inhoudelijke verweren gevoerd.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde betwist de verdediging het gestelde geestelijk letsel van de slachtoffers en verwijst hierbij naar het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 7 april 2017 onder rolnummer 22-002377-16. Volgens dit arrest is voor vergoeding van immateriële schade op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgens de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2012:BW1519) uitgangspunt dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Hierbij dient het te gaan om een aan de hand van objectieve maatstaven vast te stellen psychische beschadiging. Dit zal in de regel betekenen dat een rapportage door een deskundige onontbeerlijk is. Omdat in het onderhavige geval een deskundig rapport ontbreekt, dienen de vorderingen volgens de verdediging te worden afgewezen.
8.3.
Beoordeling
Op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat recht op grond van artikel 6:106, eerste lid, onder b BW, indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen. Hiervan is sprake nu beide slachtoffers volgens de forensisch arts drukpijn hebben opgelopen ten gevolge van het bekogeld worden door stenen. Het door de verdediging aangevoerde arrest van de Hoge Raad ziet uitsluitend op het onderdeel “op andere wijze in zijn persoon aangetast” en niet op het onderdeel “lichamelijk letsel” en mist daardoor in deze zaak toepassing.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partijen [naam benadeelde 1] en [naam benadeelde 2] door het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Die schade zal op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 100,-. De benadeelde partijen zullen voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien uit de bewijsstukken die aan de vorderingen ten grondslag liggen onvoldoende valt af te leiden welke schade zij - naast het geringe lichamelijk letsel – hebben opgelopen. Nader onderzoek naar het opgelopen letsel zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vorderingen een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vorderingen kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Eveneens is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 2 primair bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering van de benadeelde partij is genoegzaam onderbouwd en zal, nu deze door de verdachte niet gemotiveerd is weersproken, worden toegewezen.
De benadeelde partijen hebben gevorderd de te vergoeden bedragen te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat de te vergoeden schadebedragen vermeerderd worden met wettelijke rente vanaf 1 januari 2017.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen (in overwegende mate) zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet aan elk van de benadeelde partijen ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde een schadevergoeding betalen van € 100,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
De verdachte moet de benadeelde partij ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde een schadevergoeding betalen van € 1.617,21, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 18 april 2016 van de kinderrechter van deze rechtbank is de verdachte ter zake van mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, veroordeeld voor zover van belang tot een werkstraf voor de duur van 20 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van
2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 2 mei 2016.
9.2.
Standpunt verdediging
Gelet op het primaire standpunt van de verdediging is verzocht om de vordering af te wijzen.
9.3.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. Dit klemt temeer nu de eerder voorwaardelijk opgelegde straf eveneens betrekking heeft op een strafbaar feit door de verdachte in de nieuwjaarsnacht gepleegd en gericht tegen een politieambtenaar. Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke straf.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 77c, 77g, 77h, 77i, 77w, 77wa, 77x, 77y, 77z, 77gg en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 primair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot
jeugddetentie voor de duur van 120 dagen;
bepaalt dat van de jeugddetentie een gedeelte, groot 108 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, uit te voeren door Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, afdeling jeugdreclassering (hierna JBRR), de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal zich melden bij de gecertificeerde instelling JBRR, zolang en frequent als die instelling noodzakelijk vindt;
de veroordeelde zal zijn medewerking verlenen aan ambulante begeleiding/behandeling door het Forensisch ACT of een soortgelijke instelling voor ambulante begeleiding/behandeling, zulks ter beoordeling van JBRR;
de veroordeelde zal verblijven bij JongLeren , een 24-uurs verblijfscomponent van het Leger des Heils of een soortgelijke instelling voor begeleid/beschermd wonen, zulks ter beoordeling van JBRR, en hij zal zich aldaar aan de regels en afspraken houden die in overleg met de jeugdreclassering zijn gemaakt;
de veroordeelde zal zijn medewerking verlenen aan begeleidingscontacten van de jongerencoach en de afspraken die gemaakt worden vanuit het Jongerenloket;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de genoemde bijzondere voorwaarden en het aan genoemde reclasseringsinstelling opgedragen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[naam benadeelde 1]te betalen een bedrag van
€ 100,- (zegge: honderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 januari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering en bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] te betalen
€ 100,- (zegge: honderd euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van
2 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de hiervoor opgelegde betalingsverplichtingen niet opheft;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[naam benadeelde 2]te betalen een bedrag van
€ 100,- (zegge: honderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 januari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering en bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] te betalen
€ 100,- (zegge: honderd euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van
2 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de hiervoor opgelegde betalingsverplichtingen niet opheft;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij,
Nationale Politie, te betalen een bedrag van
€ 1.617,21 (zegge: duizend zeshonderd-en-zeventien euro en één-en-twintig eurocent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 januari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij Nationale Politie te betalen
€ 1.617,21 (zegge: duizend zeshonderd-en-zeventien euro en één-en-twintig eurocent), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van
32 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de hiervoor opgelegde betalingsverplichtingen niet opheft;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van 18 april 2016 van de kinderrechter van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke
werkstrafvoor de duur van
20 uren.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.A.M.J. Janssen-Timmermans, voorzitter,
en mrs. J. Bergen en E.M.D. Angela, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Lobs-Tanzarella griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 01 januari 2017 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer 1] (hoofdagent van politie Eenheid Rotterdam) en/of [naam slachtoffer 2] (hoofdagent van politie Eenheid Rotterdam, zijnde (een) ambtena(a)r(en) gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (een) ste(e)n(en) heeft gegooid naar het lichaam van die [naam slachtoffer 1] en/of die [naam slachtoffer 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 01 januari 2017 te Rotterdam, op of aan de openbare weg, [plaats delict 1] , in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit gooien van (een) ste(e)n(en) en/of vuurwerk naar, althans in de richting van die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 3] ;
2.
hij op of omstreeks 01 januari 2017 te Rotterdam, op of aan de openbare weg, de [plaats delict 1] en/of [plaats delict 2] , in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een auto (merk Opel, type Astra, kenteken [kentekennummer] ), welk geweld bestond uit het gooien van (een) ste(e)n(en) tegen die auto;
Subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 01 januari 2017 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk een goed, te weten een auto (merk Opel, type Astra, kenteken [kentekennummer] ), dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan de politie Eenheid Rotterdam heeft vernield en/of beschadigd.