ECLI:NL:RBROT:2017:3833

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 mei 2017
Publicatiedatum
19 mei 2017
Zaaknummer
10/681017-17/ TUL 10-094577-14
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal en vals bankbiljet uitgeven met betrekking tot meerdere feiten in Dordrecht

Op 16 mei 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere feiten, waaronder diefstal en het uitgeven van een vals bankbiljet. De verdachte, geboren op [geboortedatum verdachte] en ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd in de penitentiaire inrichting Haaglanden, werd bijgestaan door raadsman mr. A. Apistola. De officier van justitie, mr. M.G. Vreugdenhil, eiste een gevangenisstraf van 8 maanden met aftrek van voorarrest en de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf. De rechtbank heeft de zaak behandeld op de terechtzitting van 2 mei 2017, waarbij de tenlastelegging is besproken en de verdediging vrijspraak heeft bepleit op basis van het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 2 tot 3 december 2016 te Dordrecht een woning is binnengekomen door middel van braak en inklimming, waarbij hij diverse goederen heeft weggenomen. Daarnaast heeft hij op 22 januari 2017 in een winkel een pak koffie gestolen en op 16 december 2016 een vals bankbiljet van €50,- uitgegeven. De rechtbank heeft de bewijswaardering van de officier van justitie gevolgd, maar heeft de verdachte vrijgesproken van enkele onderdelen van de tenlastelegging, omdat niet kon worden aangetoond dat hij deze samen met anderen had gepleegd.

De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarbij de tijd in voorlopige hechtenis in mindering wordt gebracht. Tevens is het valse bankbiljet onttrokken aan het verkeer en is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn problematische achtergrond en verslaving.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/681017-17
Parketnummer vordering TUL: 10-094577-14
Datum uitspraak: 16 mei 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren op [geboortedatum verdachte] te [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in:
penitentiaire inrichting Haaglanden, locatie Zoetermeer,
raadsman mr. A. Apistola, advocaat te Zwijndrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 2 mei 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. M.G. Vreugdenhil, heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van voorarrest;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10-094577-14.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie voert aan dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de ten laste gelegde feiten.
4.1.2.
Standpunt verdediging
Feit 1
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 ten laste gelegde in verband met het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Er kan namelijk een alternatieve verklaring worden gegeven voor de aanwezigheid van de vingerafdruk van de verdachte op de plaats delict. Het kan immers zijn dat deze daar door toeval of door een ondoordachte en toevallige aanraking gekomen is dan wel dat verdachte de afdruk op een eerder moment op de plaats delict heeft achtergelaten. Het is onduidelijk op welk moment de vingerafdruk is geplaatst en op welk moment de inbraak heeft plaatsgevonden. Bovendien dienen er volgens de richtlijnen van het NFI omtrent het dactyloscopisch onderzoek van vingerafdrukken twaalf punten van overeenkomsten te zijn en daar is in het onderhavige geval niet van gebleken. In het dossier zit uitsluitend een kort rapport over het dactyloscopisch onderzoek. Hierin staat niet beschreven wat de overeenkomsten zijn. Dit maakt het lastig om te bepalen wat de mate van overeenkomst is en welke overeenkomsten er juist voor zorgen dat de conclusie is getrokken dat dit de vingerafdruk van de verdachte is. Ook blijkt uit het dossier dat er nog een tweede vingerafdruk is aangetroffen op het raamkozijn. Dit is dezelfde plaats als waar het 1e spoor is aangetroffen, maar van deze tweede vingerafdruk is het onduidelijk van wie de afdruk afkomstig zou zijn. Juist vanwege dezelfde plaats is dit heel opvallend. Er zijn omtrent de vingerafdrukken kortom veel onduidelijkheden en twijfel.
Bovendien zijn er geen getuigen die verdachte hebben waargenomen in of in de nabijheid van de woning aan de [adres delict 1] te Dordrecht. Naast voornoemde vingerafdruk zijn er verder geen andere sporen aangetroffen, ook niet op de in de woning aangetroffen schroevendraaier. Indien verdachte daadwerkelijk in de woning geweest zou zijn, had dit wel voor de hand gelegen.
Er is tot slot geen bewijs dat de verdachte in het bezit is geweest van de weggenomen goederen. Er zijn juist bij zijn medeverdachte diverse gestolen goederen aangetroffen. Ook is waargenomen dat de medeverdachte een gestolen jas aan had en hij is ook degene geweest die de gestolen goederen heeft verkocht aan [naam juwelier] . Er is geen registratie van de verdachte bij voornoemde juwelier en evenmin zijn er camerabeelden waar verdachte op staat.
Feit 2
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder 2 ten laste gelegde in verband met het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
De plaatsgevonden staandehouding en aanhouding zijn namelijk onrechtmatig geweest wat dient te leiden tot bewijsuitsluiting van alle bewijsmiddelen die hiermee verkregen zijn. Er bestond ten tijde van de staandehouding en aanhouding immers geen dan wel onvoldoende verdenking met betrekking tot de verdachte. Feit is dat het flexteam niet heeft waargenomen dat verdachte het pak koffie uit de winkel heeft meegenomen. Er zijn ook geen camerabeelden aanwezig waarop te zien zou zijn dat verdachte goederen uit de winkel wegneemt.
Dat de jas van verdachte bij binnenkomst recht naar beneden hing, zonder onevenheden en de rits bijna dicht zat en dat de jas later half open is en dat er een bolling zichtbaar is, maakt nog niet dat dit een voldoende verdenking voor diefstal oplevert.
Feit 4
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder 4 ten laste gelegde in verband met het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Bij de verdachte ontbrak namelijk de wetenschap dat het briefje van € 50,- vals was. Hij heeft dit briefje gevonden op straat en hij vond dat dit briefje er normaal uitzag. Van het vereiste opzet bij het onder 4 primair ten laste gelegde is dan ook geen sprake.
4.1.3.
Beoordeling
Feit 1
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte in de woning aanwezig is geweest, gelet op de aangetroffen vingerafdruk op het raamkozijn, onder het uitzetraam Na onderzoek blijkt deze vingerafdruk te matchen met de rechter middelvinger van de verdachte. Volgens de politie gaat het om duidelijke “inklimsporen” die zijn ontstaan doordat iemand zich met de handen aan de binnenzijde van het raamkozijn moest vasthouden om door de ontstane opening te kunnen klimmen. Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat het door de verdediging geschetste scenario - erop neerkomend dat de sporen daar bij toeval of op een ondoordachte wijze zijn gekomen - zo onwaarschijnlijk is dat daaraan voorbij zal worden gegaan.
Volgens de verdediging is er onduidelijkheid over het gedane dactyloscopisch onderzoek omdat niet aan de NFI-richtlijnen is voldaan. Het dactyloscopisch onderzoek is in het onderhavige geval echter niet door het NFI uitgevoerd, maar door de politie. De politie moet bij dergelijk onderzoek voldoen aan protocollen. Zo moeten twee experts van de Landelijke Eenheid onderzoek verrichten en moet de beheerder van de databank controleren of beide experts tot dezelfde conclusie komen. Indien dit het geval is, kan een rapportage worden opgemaakt. De in het onderhavige geval opgemaakte rapportage voldoet aan de betreffende protocollen. Er is geen enkele reden om aan de juistheid van de resultaten van het onderzoek te twijfelen.
De rechtbank is echter van oordeel dat niet gebleken is dat de verdachte het ten laste gelegde tezamen en in vereniging met een of meer anderen heeft begaan. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting blijkt niet van handelingen van de verdachte waardoor hij, door nauwe en bewuste samenwerking met (een) mededader(s), als medepleger van de woninginbraak kan worden aangemerkt.
Dit maakt dat het onder 1 ten laste gelegde kan worden bewezen met uitzondering van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Feit 2
Uit het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] , volgt dat er sprake is van een redelijk vermoeden van schuld. Verbalisant [naam verbalisant 1] beschrijft dat hij de verdachte in [naam winkel] zag staan in het winkelpad van de koffie. Hij zag dat de jas die de verdachte droeg recht naar beneden liep zonder oneffenheden en dat de rits daarvan bijna helemaal dicht was
.De verdachte stond gedurende 3 minuten lang om zich heen te kijken. De verbalisant was de verdachte dan even uit het oog verloren maar zag hem dan vanuit het koffiepad naar de kassa lopen. De jas was toen half open en vertoonde een bolling. Op dat moment is het vermoeden ontstaan dat de verdachte iets onder zijn jas heeft gestopt. Vervolgens liep de verdachte - zonder iets te betalen - voorbij de kassa’s de winkel uit. Op grond van deze feiten en omstandigheden kon een verdenking van diefstal worden aangenomen. Dit brengt met mee dat de staande houding rechtmatig is geweest.
De verdachte heeft na zijn staande houding desgevraagd - nadat hem de cautie is verleend - zijn jas opengeritst waarna hij hier vervolgens een pak koffiebonen van Douwe Egberts uit pakte. De verdachte kon hiervan geen kassabon tonen en na voorraadcontrole bij [naam winkel] bleek er een pak Douwe Egberts koffiebonen werd vermist. Hierop is de verdachte rechtmatig aangehouden. De rechtbank verwerpt het verweer.
Feit 4
De verdachte stelt het bankbiljet van € 50,- te hebben gevonden op straat. Gelet op de verklaringen van aangever en de verbalisant - inhoudende dat zij beiden direct bemerkten dat het biljet vreemd aanvoelde - gaat de rechtbank ervan uit dat het biljet duidelijk anders aanvoelde dan een echt bankbiljet van € 50,- en dat de verdachte dat dan ook had moeten merken. Door het biljet vervolgens zonder nader onderzoek uit te geven heeft de verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij een vals bankbiljet uitgaf.
De rechtbank verwerpt het verweer.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode van 2 december 2016 tot en met 3 december 2016 te Dordrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in een woning (gelegen aan de [adres delict 1] ) heeft weggenomen twee fietsen (merk Gazelle) en een portemonnee met inhoud (te weten één of meer (bank- spaar)passen en een rijbewijs en een geldbedrag) en een grijs/bruin
e, gewatteerd
ejas (merk Mos
cow) en lp's en een sleutel bos (met daaraan een huis- en autosleutel) en gereedschap machines en sieraden (o.a. een goud rechthoekig naamplaatje met inscript
ie " [naam] ") ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 1] , zulks nadat hij, verdachte, die weg te nemen goederen en geld onder zijn bereik had gebracht door braak en inklimming;
2.
hij op 22 januari 2017 te Dordrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een winkelpand (gelegen aan de [adres delict 2] ) heeft weggenomen een pak koffie, toebehorende aan [naam slachtoffer 2] ;
3.
ter berechting gevoegd parketnummer 10-010504-17
hij op 16 januari 2017 te Dordrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets (merk Gazelle Impala), toebehorende aan een thans onbekend gebleven persoon;
4.
primair
hij op 16 december 2016 te Dordrecht, opzettelijk een vals bankbiljet van 50 euro heeft uitgegeven.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft
gebracht door middel van braak en inklimming;
2.
diefstal;
3.
diefstal;
4.
primair
opzettelijk een vals bankbiljet uitgeven.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich in de periode van 2 en 3 december 2016 schuldig gemaakt aan een woninginbraak. Hij heeft zich door middel van braak en inklimming toegang verschaft tot de garage - welke onderdeel uitmaakt van de woning van het slachtoffer -, is op zoek gegaan naar waardevolle goederen en heeft uiteindelijk een groot aantal goederen en geld uit de garage meegenomen. De verdachte heeft daarbij geen enkel oog gehad voor het leed en de overlast die hij daarmee voor het slachtoffer heeft aangericht en heeft klaarblijkelijk alleen oog gehad voor de geldelijke opbrengst van de diefstal. Dergelijke feiten veroorzaken niet alleen de nodige materiële schade, maar maken ook een forse inbreuk op de privacy van de bewoners. Het is voor hen vaak bijzonder onaangenaam om te leven met de wetenschap dat een vreemde in hun woning is geweest en hun persoonlijke bezittingen heeft doorzocht.
De verdachte heeft zich op 16 december 2016 schuldig gemaakt aan het uitgeven van vals geld. Verdachte heeft dit briefje op de markt gebruikt toen hij kibbeling wilde kopen. Dit is een ernstig feit. De economie is gebaseerd op het vertrouwen dat aan bankbiljetten een bepaalde (daarop vermelde) waarde kan worden toegekend. Door valse biljetten in omloop te brengen wordt dit essentiële economische principe ondergraven en wordt onder meer de middenstand die in ruil voor deze biljetten goederen afstaat, financieel gedupeerd.
Op 16 januari 2017 heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van een fiets. Diefstallen zijn ergerlijke feiten, die schade en hinder veroorzaken voor de benadeelden.
De verdachte heeft zich tot slot op 22 januari 2017 schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal. Winkeldiefstallen zijn vervelende feiten die veel overlast en financiële schade veroorzaken. De winkeliers en uiteindelijk ook de consument worden daardoor op kosten gedreven.
Ook het feit dat de verdachte geen enkele verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen, rekent de rechtbank hem aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 31 maart 2017 op naam van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor woninginbraken en winkeldiefstallen.
7.3.2.
Rapportages
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de rapportage over de verdachte van GGZ Reclassering Palier van 19 april 2017. Hieruit volgt onder andere dat de verdachte een lange historie aan problemen kent, beginnende in de kinderleeftijd. Sinds jaren is er sprake van dubbele diagnose problematiek waarbij polymiddelengebruik gecombineerd is met schizofrenie. In voorgaande begeleidings- en behandelingstrajecten werd ingezet op stabilisatie. De psychiatrische problematiek, schizofrenie, lijkt redelijk stabiel en de verdachte is medicatietrouw. Het middelengebruik is echter zeer problematisch en excessief. Hierdoor is de verdachte niet in staat om een stabiel bestaan op te bouwen. Het gebruik van middelen is van grote invloed op zijn gedrag, waaronder het delictgedrag. Meermaals vonden er conflicten plaats tussen hulpverleners en de verdachte wat gepaard ging met agressie. De reclassering vermoedt dat middelengebruik hierin een bepalende factor is geweest. Intensieve behandeling gericht op het verkrijgen van abstinentie van middelen is noodzakelijk om recidive te voorkomen. Daar de verdachte in vrijwillig kader niet tot een dergelijke intensieve behandeling kwam, is een meer gedwongen kader nodig. Behandeling in een forensische setting als bijzondere voorwaarde is dan ook geïndiceerd. De verdachte is geschikt bevonden voor het ondergaan van behandeling op een Forensische Psychiatrische Afdeling. Hij ging akkoord met plaatsing, maar stelde op te zien tegen de behandeling. Er kan nog geen opnamedatum gerealiseerd worden tot het moment dat er een onherroepelijk vonnis is. Gelet op de hoge kans op recidive is een plaatsing in de kliniek welke aansluitend aan detentie plaatsvindt, noodzakelijk.
De reclassering acht een deels voorwaardelijke veroordeling met de bijzondere voorwaarde van onder andere opname in een zorginstelling met aansluitend resocialisatie noodzakelijk om gedragsverandering te bewerkstelligen en daarmee te trachten recidive te voorkomen.
Psychiater [naam deskundige 1] heeft eveneens een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 8 februari 2017. Ook op dit rapport heeft de rechtbank acht geslagen. Uit dit rapport volgt dat de verdachte niet heeft willen meewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek. Hierdoor is er voor de psychiater alleen schriftelijke informatie uit het dossier voorhanden. Hieruit blijkt dat de verdachte bekend is met een ernstige verslaving aan drugs, met name amfetamines. Hij is dakloos en ambulante en klinische behandeling is nooit goed van de grond gekomen. Verdachte is zelf niet gemotiveerd om abstinent te worden. Er is verder sprake van schizofrenie, waarvoor hij in het verleden is opgenomen in de GGZ. De verdachte gebruikt hiervoor medicatie, maar hij heeft geen ziekte-inzicht. Verder is er sprake van antisociale persoonlijkheidstrekken en mogelijk van verstandelijke beperkingen zoals zwakbegaafdheid. In het verleden is verschillende keren gebleken dat ambulante rapportage van de verdachte niet mogelijk is, waarschijnlijk mede door zijn drugsverslaving. Ook in detentie weigert hij thans onderzoek. De psychiater verwijst naar het laatste rapport van psychiaters [naam deskundige 2] en [naam deskundige 3] uit augustus 2016 waar de verdachte wel aan heeft meegewerkt en waarin een ISD-maatregel in overweging wordt gegeven als de verdachte opnieuw met justitie in aanraking komt.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De verdediging heeft verzocht om bij een bewezenverklaring een geheel dan wel gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten. Hiervoor bestaat echter geen aanleiding gezien de ernst van de feiten.
Anders dan is geadviseerd door Palier, ziet de rechtbank geen aanleiding tot het opleggen van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan gekoppeld de geadviseerde bijzondere voorwaarden. De verdachte heeft op de terechtzitting stellig verklaard dat hij absoluut niet in een forensisch psychiatrische zorginstelling opgenomen wenst te worden. In de houding van de verdachte ten opzichte van de opname ziet de rechtbank aanleiding om daarvan af te zien; zonder motivatie van de verdachte lijkt dat immers tot mislukken gedoemd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen ten aanzien van feit 4

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen valse bankbiljet van € 50,- te onttrekken aan het verkeer.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
8.3.
Beoordeling
Het in beslag genomen valse bankbiljet van € 50,- zal worden onttrokken aan het verkeer.
Het bewezen feit is met betrekking tot dit voorwerp begaan en het voorwerp is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

9.Vordering benadeelde partij ten aanzien van feit 1

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] , ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.310,- aan materiële schade, een vergoeding van € 1.000,- aan immateriële schade en vergoeding van haar proceskosten à € 300,-.
9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering met betrekking tot het materiële gedeelte en de proceskosten niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de vordering op deze punten onvoldoende is onderbouwd.
Met betrekking tot het immateriële gedeelte van de vordering vordert zij toewijzing tot een bedrag van € 350,-, gelet op de richtlijnen die het Openbaar Ministerie hieromtrent hanteert. Er wordt daarbij rekening gehouden met het feit dat er flink wat goederen zijn weggenomen en dat het slachtoffer op het moment van de inbraak op bed lag.
9.2.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard dan wel dient te worden afgewezen, gelet op het primaire standpunt van de verdediging.
Bovendien wordt de materiële schade met betrekking tot de fiets en gereedschappen onvoldoende onderbouwd. Met betrekking tot de immateriële schade geldt dat zulks niet vaststaat. Er is immers niet gebleken dat de benadeelde partij onder psychologische behandeling staat of heeft gestaan. Deze schade is daarbij te complex om in het strafgeding te kunnen worden behandeld. Tot slot zijn de gevorderde proceskosten ook niet onderbouwd.
9.3.
Beoordeling
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de vordering met betrekking tot alle onderdelen onvoldoende is onderbouwd.
Voor de vergoeding van immateriële schade op grond van artikel 6:106 BW heeft volgens de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2012:BW1519) als uitgangspunt te gelden dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Hierbij dient het te gaan om een aan de hand van objectieve maatstaven vast te stellen psychische beschadiging. Dit zal in de regel betekenen dat een rapportage door een deskundige onontbeerlijk is. Omdat in het onderhavige geval een deskundig rapport ontbreekt, dient de vordering niet ontvankelijk te worden verklaard.
Nader onderzoek naar het opgelopen letsel en de materiële schade zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vorderingen een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. De vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.

10.Vordering tenuitvoerlegging

10.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 28 september 2016 van de politierechter van deze rechtbank (parketnummer 10/094577-14) is de verdachte ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht veroordeeld voor zover van belang tot een taakstraf voor de duur van 12 uren, subsidiair 2 dagen vervangende hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 13 oktober 2016.
10.2.
Standpunt verdediging
Gelet op het primaire standpunt van de verdediging is verzocht om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen, dan wel de proeftijd daarvan te verlengen.
10.3.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke straf.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36b, 36c, 57, 213, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van het voorwerp, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart onttrokken aan het verkeer: het valse bankbiljet van € 50,-;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
gelast de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 28 september 2016 van de politierechter van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 12 uren, subsidiair 2 dagen vervangende hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.A.M.J. Janssen-Timmermans, voorzitter,
en mrs. J. Bergen en E.M.D. Angela, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Lobs-Tanzarella griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 2 december 2016 tot en met 3 december 2016 te Dordrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning (gelegen aan de [adres delict 1] ) heeft weggenomen twee fietsen (merk Gazelle) en/of een portemonnee met inhoud (te weten één of meer (bank- spaar)passen en/of een rijbewijs en/of een geldbedrag) en/of een grijs/bruin, gewatteerd jas (merk Moskou) en/of één of meer lp's en/of een sleutel bos (met daaraan een huis- en autosleutel) en/of één of meer gereedschap machines en/of één of meer sieraden (o.a. een goud rechthoekig naamplaatje met inscripte " [naam] "), in elk geval enig goed en/of een geldgbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), zulks nadat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), die weg te nemen goederen en/of geld onder zijn/hun bereik had(den) gebracht door braak, verbreking en/of inklimming;
2.
hij op of omstreeks 22 januari 2017 te Dordrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een winkelpand (gelegen aan de [adres delict 2] ) heeft weggenomen een pak koffie, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
3.
ter berechting gevoegd parketnummer 10-010504-17
hij op of omstreeks 16 januari 2017 te Dordrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets (merk Gazelle Impala), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een thans onbekend gebleven persoon, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
4.
hij op of omstreeks 16 december 2016 te Dordrecht, opzettelijk een of meer valse of vervalste bankbiljetten van 50 euro heeft uitgegeven.