ECLI:NL:RBROT:2017:3811
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot opheffing faillissement en toepassing schuldsaneringsregeling wegens gebrek aan goede trouw
In deze zaak heeft verzoekster, een ondernemer, een verzoekschrift ingediend tot opheffing van haar faillissement, dat op 8 september 2015 was uitgesproken, en tegelijkertijd de toepassing van de schuldsaneringsregeling. Tijdens de zitting op 30 maart 2017 zijn zowel verzoekster als de curator gehoord. De curator had in een eerdere brief positief geadviseerd over het verzoek, maar tijdens de zitting bleek dat verzoekster geen deugdelijke administratie had overlegd en dat haar schulden aan de belastingdienst niet te goeder trouw waren ontstaan. De rechtbank oordeelde dat verzoekster onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat zij in de vijf jaar voorafgaand aan het verzoek te goeder trouw was geweest. De rechtbank benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van verzoekster was om de Belastingdienst juist en volledig te informeren bij het aanvragen van toeslagen. Verzoekster had ten onrechte kinderopvangtoeslag ontvangen, omdat zij haar eigen kinderen in haar eigen kinderopvang opnam, wat niet is toegestaan. De rechtbank concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die, ondanks het ontbreken van goede trouw, toelating tot de schuldsaneringsregeling rechtvaardigden. Het verzoek werd daarom afgewezen.