ECLI:NL:RBROT:2017:3782

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 maart 2017
Publicatiedatum
18 mei 2017
Zaaknummer
10/661313-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het afleveren en vervoeren van cocaïne

Op 10 maart 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het afleveren en vervoeren van cocaïne. De zaak kwam voor de meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. E.G.S. Roethof. De officier van justitie, mr. E. Baars, eiste een gevangenisstraf van 26 maanden en verbeurdverklaring van een in beslag genomen geldbedrag van € 2000,-. De rechtbank heeft het bewijs tegen de verdachte beoordeeld, waarbij de verdediging aanvoerde dat er sprake was van een vormverzuim en dat er onvoldoende bewijs was dat de aangetroffen verdovende middelen van de verdachte afkomstig waren. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte de blokken cocaïne in zijn auto aan de medeverdachte had gegeven, en dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. De rechtbank verklaarde de verdachte schuldig aan opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en legde een gevangenisstraf van twaalf maanden op, waarvan vier maanden voorwaardelijk. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De rechtbank besloot ook tot teruggave van de in beslag genomen geldbedragen aan de verdachte, omdat er geen relatie was aangetoond tussen deze bedragen en het strafbare feit. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. E.L. Vedder, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/661313-16
Datum uitspraak: 10 maart 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortdatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. E.G.S. Roethof, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 10 maart 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E. Baars heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 26 maanden met aftrek van voorarrest;
  • verbeurdverklaring van een onder verdachte in beslag genomen geldbedrag van
€ 2000,-.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Primair is aangevoerd dat, zoals de raadsman van medeverdachte [naam medeverdachte] heeft bepleit, er sprake is van een vormverzuim wat betreft het fouilleren van medeverdachte [naam medeverdachte] . De verdediging heeft aangevoerd dat verbalisanten jegens de verdachte en zijn medeverdachte gezamenlijk zijn opgetreden, dat hun handelen onrechtmatig was en dat er nadeel is ontstaan. Op grond daarvan moet bewijsuitsluiting volgen.
Subsidiair is aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat de bij de medeverdachte aangetroffen verdovende middelen van de verdachte afkomstig waren. Uit het dossier blijkt niet dat sporen van de verdachte op de pakketten verdovende middelen zijn aangetroffen. Ook zijn er geen sporen van verdovende middelen aangetroffen in de auto van de verdachte. Van een overdracht van de verdovende middelen is niets waargenomen door de verbalisanten. Eén van hen spreekt over een zwarte rugtas van medeverdachte [naam medeverdachte] , die eerst leeg was en later vol. Vreemd is dat de andere verbalisant daar niets over zegt. De verdachte heeft zelf verklaard dat er sprake was van een toevallige ontmoeting, wat niet weersproken wordt door de inhoud van het dossier
4.1.2.
Beoordeling
Vormverzuim
De rechtbank overweegt dat de verdediging niet gemotiveerd heeft aangevoerd welk voorschrift ten aanzien van de verdachte is geschonden, noch in welk nadeel dat heeft geresulteerd. Gelet daarop zal de rechtbank het verweer onbesproken laten.
Bewijsverweer
Medeverdachte [naam medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij het pakketje dat in zijn rugtas is aangetroffen in een auto in ontvangst heeft genomen. Verdachte heeft zelf verklaard dat de persoon die bij hem in de auto zat, lijkt op de medeverdachte . Verder heeft verdachte verklaard dat de persoon die in zijn auto zat, iets liet zien wat op boeken leek. De rechtbank merkt op dat de vorm van de blokken cocaïne overeenkomt met de vorm van boeken. Uit verdachtes verklaring volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [naam medeverdachte] de blokken cocaïne bij zich had toen hij uitstapte. Gelet op de verklaring van de medeverdachte dat hij het pakketje in een auto in ontvangst heeft genomen en de medeverdachte slechts over één auto heeft verklaard waarin hij heeft plaatsgenomen, is onaannemelijk dat hij de blokken cocaïne ergens anders dan in de auto van verdachte in ontvangst heeft genomen. Dat zou ook niet stroken met de waarnemingen van de verbalisanten, die zien dat de rugtas van [naam medeverdachte] leeg is voordat hij bij verdachte instapt en vol is nadat hij is uitgestapt.
Gelet op al deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte de blokken cocaïne in zijn auto aan [naam medeverdachte] heeft gegeven. Nu de verdachte en de medeverdachte de enige personen in de auto waren, acht de rechtbank bewezen dat de verdachte de blokken cocaïne heeft vervoerd en heeft afgeleverd aan de medeverdachte. Wel zal de rechtbank de verdachte vrijspreken voor zover het de twee blokken betreft die niet door het NFI zijn getest. Niet is komen vast te staan dat deze blokken cocaïne bevatten.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 2 december 2016 te Rotterdam, opzettelijk heeft afgeleverd en vervoerd,
een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft ongeveer vijf kilo cocaïne verstrekt aan een ander. Het is algemeen bekend dat verdovende middelen schadelijk zijn voor de volksgezondheid en dat de handel in verdovende middelen andere vormen van (zware) criminaliteit met zich meebrengt. De verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan het in stand houden van die negatieve effecten.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 10 februari 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan daarop niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De verdediging heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf achterwege te laten. Hiervoor bestaat echter geen aanleiding, gelet op de ernst van het feit. Wel zal een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk worden opgelegd.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen geldbedrag van € 2000,- verbeurd te verklaren en het geldbedrag van € 180, terug te geven aan de verdachte.
8.2.
Beoordeling
Uit het dossier is niet gebleken van een relatie tussen de onder de verdachte in beslag genomen geldbedragen en het strafbare feit. Ten aanzien van de in beslag genomen geldbedragen van € 2000,- en € 180,- zal daarom een last worden gegeven tot teruggave aan de rechthebbende.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
vier maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan de rechthebbende van: de geldbedragen van € 2000,- en € 180,-.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.B. Smits, voorzitter,
en mrs. H.J.M. van der Kaaij en M.M. Dolman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.L. Vedder, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 maart 2017.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 2 december 2016 te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 7037,4 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet;
(artikel 2 jo 10 Opiumwet)