ECLI:NL:RBROT:2017:3686

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 mei 2017
Publicatiedatum
16 mei 2017
Zaaknummer
10/756006-14
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van valsheid in geschrift door werkgever met gefingeerde dienstverbanden voor hypothecaire leningen

Op 15 mei 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van valsheid in geschrift. De verdachte, die als werkgever fungeerde, had arbeidsovereenkomsten en werkgeversverklaringen opgesteld voor gefingeerde dienstverbanden. Dit deed hij om kopers van appartementen in staat te stellen hypothecaire geldleningen te verkrijgen. De rechtbank heeft het onderzoek op de terechtzittingen van 6, 10 en 11 april 2017 en 15 mei 2017 in aanmerking genomen. De officieren van justitie, mr. Oosterveld en mr. Dhoen, eisten bewezenverklaring van het ten laste gelegde en veroordeling tot een gevangenisstraf van 45 dagen.

De verdediging voerde aan dat de verdachte niet schuldig was aan valsheid in geschrift, omdat hij ervan uitging dat de medeverdachten daadwerkelijk voor het bedrijf zouden werken. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte, als enige beslissingsbevoegdheid binnen het bedrijf, op de hoogte had moeten zijn van de werkelijke situatie. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zijn stelling niet voldoende had onderbouwd en dat de verklaringen van getuigen de betrokkenheid van de verdachte bij de frauduleuze handelingen bevestigden.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrift. De rechtbank legde een taakstraf op van 90 uur op, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank achtte het niet nodig om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, gezien de tijd die verstreken was sinds de feiten en het feit dat de verdachte niet eerder met justitie in aanraking was gekomen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/756006-14
Datum uitspraak: 15 mei 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. M.J. van Dam, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 6, 10 en 11 april 2017 en 15 mei 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officieren van justitie mr. Oosterveld en mr. Dhoen hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 45 dagen.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat de verdachte zich bij het ondertekenen van de arbeidsovereenkomsten en het invullen van de werkgeversverklaringen schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte, omdat de verdachte er op het moment van tekenen van uitging dat de medeverdachten [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] daadwerkelijk voor [naam bedrijf] zouden gaan werken, respectievelijk werkzaam waren.
De verdediging benadrukt in dat verband dat het volstrekt logisch is dat de verdachte zich bij zijn verhoor door de politie de namen van [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] niet meer wist te herinneren, omdat het mensen betrof die jaren geleden slechts kort in dienst waren geweest en de verdachte deze mensen nooit heeft ontmoet. De verdachte had destijds extra mensen nodig om schepen tijdig af te bouwen omdat anders forse contractuele boetes dreigden. De verdachte is gestopt met betalen van loon toen bleek dat de werknemers niet kwamen opdagen.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank overweegt het volgende:
Verdachte heeft erkend de arbeidsovereenkomsten te hebben ondertekend en de werkgeversverklaringen eigenhandig te hebben ingevuld en ondertekend.
De verklaring van verdachte dat hij er bij het ondertekenen van de arbeidsovereenkomsten en het invullen van de werkgeversverklaringen van uitging dat [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] daadwerkelijk voor [naam bedrijf] zouden gaan werken of werkzaam waren, acht de rechtbank niet aannemelijk. De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van de volgende overwegingen.
Omvang onderneming en beslissingsbevoegdheid
De onderneming van [naam bedrijf] is een onderneming waarin volgens de gegevens van de Kamer van Koophandel vier mensen werkzaam zijn. Een dergelijke onderneming is dus zeer overzichtelijk. Als het personeelsbestand (aanzienlijk) wordt uitgebreid met in totaal drie werknemers, dan heeft dat gevolgen voor de bedrijfsvoering.
De verdachte heeft verklaard dat hij in de onderneming zelf als enige beslissingsbevoegdheid had over het aannemen van mensen en ook dat hij als enige verantwoordelijk was voor de salarisbetalingen. Als die verklaring gevolgd wordt, zou de verdachte dus normaal gesproken binnen een onderneming van deze beperkte omvang weet moeten hebben van welke bijdrage de extra krachten die hij inhuurde zouden kunnen leveren. Verwacht mocht in dat geval worden dat de verdachte uit hoofde van zijn positie de vinger aan de pols hield of die bijdrage ook daadwerkelijk geleverd werd, dat hij een beeld had van de aan- en afwezigheid van de extra krachten, door wie deze krachten aangestuurd werden en van de wijze waarop de extra aan deze mankracht gemaakte kosten zouden worden verrekend.
De verdachte heeft geen aannemelijke verklaring gegeven voor het feit dat hij op al deze punten geen beeld had en heeft bovendien niet aangegeven op basis van welke informatie hij uiteindelijk is gestopt met het betalen van loon. Ook heeft hij niet verklaard van wie hij had gehoord dat de werknemers niet kwamen opdagen, zodat zijn lezing niet verifieerbaar is. De verdachte heeft daarmee zijn stellingname niet van een voldoende concrete onderbouwing voorzien.
De getuige [naam getuige] , die destijds werkzaam was bij [naam bedrijf] , heeft zonder voorbehoud verklaard [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] niet te kennen. Het is gelet op de beperkte omvang van het bedrijf niet aannemelijk dat het enkele feit dat [naam getuige] op een andere locatie werkte, zoals de verdediging heeft gesteld, er aan in de weg staat dat hij wist wie er werkzaam waren bij [naam bedrijf]
Het betoog van de verdachte dat [naam bedrijf] destijds moest vrezen voor forse contractuele boetes als de afbouw van schepen niet tijdig zou geschieden en dat hij in verband daarmee iedere aangedragen extra mankracht omarmde, is evenmin concreet onderbouwd met gegevens over de precieze feitelijke inzet van deze extra krachten, wie hun werkzaamheden aanstuurde en met wie ze samenwerkten. Dat maakt het betoog van de verdachte niet geloofwaardig.
Belangen
Uit de verklaringen van de verdachte en [naam medeverdachte 4] volgt dat zij samen financiële belangen hadden in de panden die door bemiddeling van makelaar [naam makelaar] verkocht zouden worden. Dat de verdachte een meer dan gering belang had wordt bevestigd door de twee bedragen van € 50.000, die [naam medeverdachte 4] kort na de verkopen naar bankrekeningen van de verdachte overmaakte.
heeft voorts bij de politie verklaard zeker te weten dat de verdachte wetenschap had van de verkoop van panden aan [naam medeverdachte 1] . Ook daaruit blijkt de betrokkenheid van de verdachte bij deze verkopen. Het ligt gelet op het voorgaande voor de hand dat de verdachte op het moment dat hij de werkgeversverklaringen eigenhandig invulde, in ieder geval enige wetenschap had van de aanpak van [naam medeverdachte 4] en [naam medeverdachte 5] .
De naderhand op 20 januari 2016 opgestelde verklaring van [naam medeverdachte 4] , die de verdachte uit de wind houdt, acht de rechtbank op dit punt ongeloofwaardig.
Dossier [naam medeverdachte 2]
Als de verdachte inderdaad gemeend zou hebben dat [naam medeverdachte 2] - zoals vermeld in de door hem ondertekende arbeidsovereenkomst - per 1 juli 2005 in dienst zou treden, zou het daarbij passen dat [naam bedrijf] met ingang van die datum ook gestart zou zijn met de loonbetaling. Van een loonbetaling aan [naam medeverdachte 2] in die eerste maand is echter niet gebleken. De eerste loonbetaling die uit de administratie blijkt is een spoedoverboeking op 29 augustus 2005, waarmee het loon over augustus 2005 betaald werd. Het valt op dat die betaling plaatsvindt kort na de datum van 22 augustus 2005, waarop de koopovereenkomsten voor de [straatnaam 1] [huisnummer 1] en [straatnaam 2] [huisnummer 2] door [naam medeverdachte 2] getekend werden.
Op 12 september 2005 werden de werkgeversverklaringen voor [naam medeverdachte 2] door de verdachte getekend. De verdachte voert aan dat het bedrijf destijds stevig onder druk stond om deadlines te halen om zo contractuele boetes te voorkomen. De verdachte was daarom blij met elke helpende hand. Daargelaten dat de verdachte - zoals hiervoor reeds overwogen - niet concreet maakt bij welk project, aan welke werkzaamheden en onder wiens verantwoordelijkheid hij meende dat [naam medeverdachte 2] aan het werk zou zijn, is het is niet aannemelijk dat de verdachte in de door hem gestelde omstandigheden na tien weken dienstverband van [naam medeverdachte 2] nog geen signaal had gekregen dat [naam medeverdachte 2] feitelijk niet op het werk was komen opdagen. [naam medeverdachte 2] zelf heeft namelijk verklaard nooit bij [naam bedrijf] te hebben gewerkt.
De laatste loonbetaling van [naam bedrijf] aan [naam medeverdachte 2] is de betaling van eind oktober 2005. De verdachte stelt gestopt te zijn met betalen omdat [naam medeverdachte 2] niet bleek te werken. De verdachte maakt echter niet concreet van wie of op welke wijze hij die informatie destijds ontving, zodat zijn verweer niet verifieerbaar is. Er is niet gebleken van stappen die passen bij een reguliere beëindiging en afwikkeling van een arbeidsovereenkomst.
Wel staat vast dat op 14 november 2005 de panden waren overgedragen en de hypotheken afgesloten.
Dossier [naam medeverdachte 1]
Volgens diens arbeidsovereenkomst zou het dienstverband met [naam medeverdachte 1] aangevangen zijn op 15 september 2005. Voor [naam medeverdachte 2] had de verdachte toen drie dagen eerder de werkgeversverklaringen ondertekend, maar de salarisbetalingen ten aanzien van [naam medeverdachte 2] waren nog niet gestopt, zodat als het betoog van de verdachte gevolgd wordt er op dat moment in zijn beleving een tweede extra werknemer in dienst van [naam bedrijf] was gekomen om te voorkomen dat contractuele boetes zouden vervallen. Op geen enkele wijze heeft de verdachte geconcretiseerd voor welke werkzaamheden deze extra kracht noodzakelijk was of onder wiens leiding de werkzaamheden zouden worden uitgevoerd. De rechtbank acht daarom geenszins aannemelijk dat de verdachte meende dat [naam medeverdachte 1] daadwerkelijk voor [naam bedrijf] zou komen werken. [naam medeverdachte 1] zelf verklaart dat hij daar niet zou gaan werken en daar ook niet gewerkt heeft.
Ook in dit dossier is niet gebleken van salarisbetalingen voordat op 6 november 2005 voor de eerste keer een betaling plaatsvond. Op 19 december 2005, de datum waarop de werkgeversverklaringen getekend werden, bestond de arbeidsovereenkomst ruim 12 weken. Het is niet aannemelijk dat de verdachte in die 12 weken niet het signaal had gekregen dat [naam medeverdachte 1] niet daadwerkelijk op het werk was verschenen, temeer niet omdat de verdachte volgens zijn eigen betoog inmiddels wel was gestopt met betalen van [naam medeverdachte 2] omdat die niet op het werk verschenen was. De verdachte had dus in elk geval vanaf dat moment gealarmeerd geweest moeten zijn.
[naam medeverdachte 4] verklaart overigens zeker te weten dat de verdachte wist dat [naam medeverdachte 1] de panden aan de [straatnaam 3] ging kopen. Nadat deze panden op 14 februari 2006 overgedragen waren en de hypotheken waren gevestigd, werd er € 50.000 euro door [naam medeverdachte 4] aan de verdachte overgemaakt.
Nadien werd er geen salaris meer aan [naam medeverdachte 1] betaald. Van wie [naam verdachte] nadien informatie zou hebben gekregen dat [naam medeverdachte 1] niet op het werk verscheen is niet gesteld of gebleken. Het verweer van [naam verdachte] is ook op dit punt niet aannemelijk geworden.
Dossier [naam medeverdachte 3]
De werkgeversverklaringen ten behoeve van [naam medeverdachte 3] zijn door [naam verdachte] ondertekend op
13 maart 2006 en 27 april 2006. Als de verklaring van [naam verdachte] gevolgd wordt, waren er op dat moment al twee soortgelijke dienstverbanden geëindigd omdat de werknemer niet (langer) op het werk verscheen.
[naam medeverdachte 3] zou volgens de werkgeversverklaringen in dienst zijn gekomen op 1 januari 2006. Dat verhoudt zich opnieuw slecht met de eerste salarisbetaling, die pas op 2 maart 2006 plaatsvindt. De koopovereenkomst voor de [straatnaam 4] [huisnummer 3] is gedateerd op
3 februari 2006, zodat het verband daarmee meer voor de hand ligt.
Voor het overige geldt ten aanzien van het dossier [naam medeverdachte 3] mutatis mutandis hetzelfde als hiervoor ten aanzien van de dossiers [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] is overwogen over de aannemelijkheid van de verklaringen die de verdachte heeft gegeven over zijn wetenschap en intenties bij het invullen van de litigieuze documenten. Uit de verklaring van [naam medeverdachte 3] zelf over zijn tijd als werknemer van [naam bedrijf] valt af te leiden dat hij in het geheel niet ten behoeve van de afbouw van schepen is ingezet. Het is niet aannemelijk dat zoiets bij de verdachte niet bekend was in de situatie dat het bedrijf onder druk stond om oplevertermijnen te halen ter voorkoming van het verbeuren van forse contractuele boetes.
Op 7 juni 2006 is tenslotte het pand [straatnaam 4] [huisnummer 4] aan [naam medeverdachte 3] overgedragen en op 9 juni 2006 heeft [naam medeverdachte 4] opdracht gegeven om € 50.000,00 aan [naam verdachte] over te maken.
4.1.3
Conclusie
Het verweer van de verdediging faalt. De rechtbank acht gezien het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich (meermalen) schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrifte.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2005
tot en met 27 april 2006, in de gemeenten Ridderkerk en/of Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een anderen, meermalen,
(telkens) geschriften die bestemd zijn om tot bewijs van enig
feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt , waaronder
respectievelijk:
- arbeidsovereenkomst tussen [naam bedrijf] en [naam medeverdachte 1]
d.d. 15 september 2005 (Dossier [naam medeverdachte 1] , p. 162-163) en;
- arbeidsovereenkomst tussen [naam bedrijf] en [naam medeverdachte 2]
d.d. 1 juli 2005 (Dossier [naam medeverdachte 2] , p. 43-44) en;
- arbeidsovereenkomst tussen [naam bedrijf] en [naam medeverdachte 3]
d.d. 1 januari 2006 (Dossier [naam medeverdachte 3] , p. 45-46) en;
- model-werkgeversverklaring voor werknemer [naam medeverdachte 1] ondertekend
door [naam bedrijf] d.d. 19 december 2005
(Dossier [naam medeverdachte 1] , p. 45) en;
- model-werkgeversverklaring voor werknemer [naam medeverdachte 2] ondertekend
door [naam bedrijf] d.d. september 2005
(Dossier [naam medeverdachte 2] , p. 40) en;
- model-werkgeversverklaring voor werknemer [naam medeverdachte 3] ondertekend
door [naam bedrijf] d.d. 27 april 2006 (Dossier [naam medeverdachte 3] , p. 43),
bestaande die valsheid hierin dat - zakelijk weergegeven - (telkens) valselijk
en in strijd met de waarheid, op:
- bovengenoemde arbeidsovereenkomsten vermeld is
dat [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] , dienstbetrekkingen zijn aangegaan voor
onbepaalde tijd (met een werkweek van 40 uur) bij [naam bedrijf] en;
- bovengenoemde model-werkgeversverklaringen vermeld is endat [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] , een arbeidsovereenkomst heeft voor onbepaalde tijd
(of is aangesteld in vaste dienst) bij [naam bedrijf] en (aan
de kant van de werkgever) er geen voornemens zijn deze
dienstverbanden binnenkort te beëindigen,
zulks (telkens) met het oogmerk om deze geschriften als echt en
onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

De bewezen feiten leveren op:
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft samen met de medeverdachte [naam medeverdachte 4] voor drie andere medeverdachten valse arbeidsovereenkomsten en valse werkgeversverklaringen opgemaakt. Deze valse stukken zijn gebruikt om aanvragen van hypothecaire geldleningen te doen. De handelingen van de verdachte vormden een essentiële schakel in een frauduleuze constructie die tot gevolg heeft gehad dat zowel de betrokken hypotheekbanken als de betrokken kopers grote schade hebben geleden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
10 maart 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Straffen
De bewezen verklaarde feiten zouden, als zij eerder vervolgd en berecht zouden zijn, op zichzelf de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd hebben. De rechtbank ziet evenwel, anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, onvoldoende aanleiding om daarvoor thans nog een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De strafbare feiten werden immers ruim 11 jaar geleden gepleegd en de verdachte is sindsdien niet meer met politie en justitie in aanraking gekomen. De rechtbank is van oordeel dat een taakstraf in dit geval een meer passende sanctie is.
Redelijke termijn
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De verdachte is op 3 april 2012 als verdachte gehoord. De rechtbank gaat ervan uit dat op deze datum de redelijke termijn is aangevangen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden die een langere looptijd rechtvaardigen.
Tussen de datum van het verhoor als verdachte als hiervoor bedoeld en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim 5 jaar. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, een termijn van 2 jaar als redelijk is te achten, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van 3 jaar. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient deze overschrijding gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf met 50%.
In het geval de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, zou de rechtbank een gevangenisstraf hebben opgelegd, vergelijkbaar aan een taakstraf voor de duur van 180 uur. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de verdachte een taakstraf van 90 uur opleggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
90 (negentig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
45 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.I. Mentink, voorzitter,
mr. A.M.H. Geerars en mr. I.W.M. Laurijssens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.Y. de Lange, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juli 2005
tot en met 27 april 2006, in de gemeente(n) Ridderkerk en/of Rotterdam,
althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen,
althans eenmaal,
(telkens) (een) geschrift(en) dat/die bestemd is/zijn om tot bewijs van enig
feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, waaronder
respectievelijk:
- arbeidsovereenkomst tussen [naam bedrijf] en [naam medeverdachte 1]
d.d. 15 september 2005 (Dossier [naam medeverdachte 1] , p. 162-163) en/of;
- arbeidsovereenkomst tussen [naam bedrijf] en [naam medeverdachte 2]
d.d. 1 juli 2005 (Dossier [naam medeverdachte 2] , p. 43-44) en/of;
- arbeidsovereenkomst tussen [naam bedrijf] en [naam medeverdachte 3]
d.d. 1 januari 2006 (Dossier [naam medeverdachte 3] , p. 45-46) en/of;
- model-werkgeversverklaring voor werknemer [naam medeverdachte 1] ondertekend
door [naam bedrijf] d.d. 19 december 2005
(Dossier [naam medeverdachte 1] , p. 45) en/of;
- model-werkgeversverklaring voor werknemer [naam medeverdachte 2] ondertekend
door [naam bedrijf] d.d. september 2005
(Dossier [naam medeverdachte 2] , p. 40) en/of;
- model-werkgeversverklaring voor werknemer [naam medeverdachte 3] ondertekend
door [naam bedrijf] d.d. 27 april 2006 (Dossier [naam medeverdachte 3] , p. 43),
bestaande die valsheid hierin dat - zakelijk weergegeven - (telkens) valselijk
en/of in strijd met de waarheid, op:
- bovengenoemd(e) arbeidsovereenkomst(en) vermeld is en/of voorgewend is,
dat [naam medeverdachte 1] en/of [naam medeverdachte 2] en/of [naam medeverdachte 3] , althans (een)
perso(o)n(en), (een) dienstbetrekking(en) is/zijn aangegaan voor
onbepaalde tijd (met een werkweek van 40 uur) bij [naam bedrijf] en/of;
- bovengenoemd(e) model-werkgeversverklaring(en) vermeld is en/of
voorgewend is, dat [naam medeverdachte 1] en/of [naam medeverdachte 2] en/of [naam medeverdachte 3] , althans
(een) perso(o)n(en) een arbeidsovereenkomst heeft voor onbepaalde tijd
(of is aangesteld in vaste dienst) bij [naam bedrijf] en/of (aan
de kant van de werkgever) er geen voornemens zijn dit/deze
dienstverband(en) binnenkort te beëindigen,
zulks (telkens) met het oogmerk om dit/deze geschrift(en) als echt en
onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken.