ECLI:NL:RBROT:2017:3606

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 mei 2017
Publicatiedatum
12 mei 2017
Zaaknummer
10/730135-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag en wapenbezit na schietpartij te Rotterdam

Op 3 mei 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en wapenbezit. De zaak betreft een schietincident dat plaatsvond op 22 oktober 2016 in Rotterdam, waarbij de verdachte zonder aanwijsbare aanleiding op het slachtoffer heeft geschoten, wat resulteerde in een doorschotwond in de buik van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de getuigen, waaronder de slachtoffers, consistent en gedetailleerd waren, en dat deze verklaringen voldoende bewijs boden voor de betrokkenheid van de verdachte bij het schietincident. De verdachte ontkende de feiten, maar zijn verklaring werd niet geloofd door de rechtbank, die oordeelde dat de verdachte de schutter was en dat de schotwond als potentieel dodelijk letsel moet worden beschouwd. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele onderdelen van de tenlastelegging, waaronder poging tot moord en medeplegen, maar achtte de poging tot doodslag en het wapenbezit bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die materiële en immateriële schade had geleden door het schietincident.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/730135-16
Datum uitspraak: 3 mei 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet,
raadsvrouw mr. M. Shaaban, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 19 april 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. I. Streefland heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 impliciet subsidiair (poging doodslag) en onder 2 tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering feit 1
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde feit. Er zijn geen DNA-sporen van de verdachte aangetroffen op de plaats delict en de camerabeelden die in de buurt van de plaats van het delict zijn gemaakt en waarop de verdachte te zien zou zijn, zijn onduidelijk. Bovendien is op die camerabeelden de schietpartij niet te zien.
De verklaringen van [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] kunnen niet gebruikt worden voor het bewijs. [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] waren erg dronken ten tijde van de schietpartij en daarom moet ervan uit worden gegaan dat zij de schutter niet behoorlijk hebben kunnen waarnemen. Bovendien verklaart [naam slachtoffer 1] slechts dat hij de pet van de schutter heeft gezien, terwijl de kleur van die door hem waargenomen pet niet overeenkomt met de kleur van de pet die de verdachte droeg. Voorts is [naam slachtoffer 2] niet consistent in zijn verklaringen.
De verdachte ontkent stellig het feit te hebben gepleegd en hij had ook geen motief om het feit te plegen.
Voor het geval de rechtbank wel tot het oordeel zou komen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde feit heeft begaan, is er geen bewijs dat de verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad.
4.1.2.
Beoordeling
Op 22 oktober 2016, omstreeks 23:10 uur, vond er een schietpartij plaats aan [plaats delict 1] te Rotterdam. Volgens het proces-verbaal van onderzoek plaatsen delict (pag. 240 e.v.) is er bij benadering geschoten vanuit de richting van [plaats delict 2] in de richting van [plaats delict 3] . De aangever, [naam slachtoffer 1] , is bij die schietpartij door een kogel geraakt in zijn buik en werd opgenomen in het ziekenhuis voor zijn verwondingen. [naam slachtoffer 1] bevond zich op het moment van de schietpartij in gezelschap van [naam slachtoffer 2] .
[naam slachtoffer 1] heeft verklaard, gezien te hebben dat iemand met een oranje/roze pet op hem aan het schieten was. Hij herkende de pet van de schutter als de pet van de jongen met wie hij eerder die dag op het [naam locatie] ruzie had gehad en wiens naam hij op dat moment niet kende.
[naam slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij de persoon waar [naam slachtoffer 1] ruzie mee had gehad kende, dat dit de verdachte betrof, en dat hij de verdachte heeft herkend als de schutter. [naam slachtoffer 2] herkende de verdachte aan diens pet met twee kleuren, zijn gezicht en de zwarte jas, die de verdachte ook eerder die dag op het [naam locatie] had gedragen. Hij heeft gezien dat de verdachte zijn arm recht vooruit had, een zwart vuurwapen in zijn hand had en hij zag flitsen uit het vuurwapen komen.
De rechtbank acht de verklaringen van de [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] , nu deze verklaringen consistent en gedetailleerd van aard zijn en op essentiële onderdelen steun vinden elders in het dossier, betrouwbaar en bezigt deze verklaringen voor het bewijs.
De verklaringen van [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] – waaruit volgt dat de verdachte de schutter was – worden ondersteund door de verklaring van getuige [naam getuige] . [naam getuige] heeft bij de politie verklaard dat hij op 22 oktober 2016 vanaf ongeveer 15.00 uur tot 23.30 uur samen met [naam 1] , die hij [nickname] noemt, en de verdachte, is opgetrokken. Hij kent de verdachte niet bij naam, maar beschrijft hem als de vriend van [naam 1] en welke een pet droeg. [naam getuige] verklaart dat hij omstreeks 23:00 uur met de verdachte en [naam 1] liep op [plaats delict 2] te Rotterdam, in de buurt van de [straatnaam] , en hij herkent zichzelf aan zijn vest op de aan hem getoonde camerabeelden die om 23.03 uur zijn gemaakt op de locatie van [naam 2] , aan [plaats delict 2] te Rotterdam. Vervolgens zouden de verdachte en [naam 1] een zijstraat zijn ingelopen, terwijl hij, [naam getuige] , bleef staan. [naam getuige] verklaart op dat moment schoten te hebben gehoord. De verdachte en [naam 1] kwamen toen weer terug.
De verdachte heeft ter terechtzitting een uiteenzetting gegeven van het verloop van die avond, waarop hij onafgebroken samen zou zijn opgetrokken met (onder anderen) [naam 1] en [naam getuige] . Ook heeft hij bevestigd dat hij een pet heeft die overeenkomt met de pet die door [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] wordt beschreven en dat hij deze pet die avond heeft gedragen. Hij ontkent echter dat hij iets met de schietpartij te maken heeft gehad.
De verklaring van de verdachte over het verloop van deze avond verschilt echter op diverse onderdelen van de verklaring van [naam 1] en wordt eveneens weersproken door de verklaring van [naam getuige] . De rechtbank gaat dan ook voorbij aan het door de verdachte geschetste alternatieve scenario, nu dit geen steun vindt in het dossier.
4.1.3.
Conclusie
Bovenvermelde feiten en omstandigheden leiden tot de gevolgtrekking dat de verdachte de schutter moet zijn geweest die op 22 oktober 2016 aan [plaats delict 1] te Rotterdam, met een vuurwapen heeft geschoten op aangever [naam slachtoffer 1] , waarbij hij [naam slachtoffer 1] met een kogel in de buik heeft getroffen. Een schotverwonding in de buik moet beschouwd worden als potentieel dodelijk letsel, zodat sprake is van een poging tot doodslag.
Met de officier en de verdediging acht de rechtbank niet bewezen dat de verdachte bij het plegen van dit feit heeft gehandeld met voorbedachte rade. Evenmin acht de rechtbank het onder 1 tenlastegelegde medeplegen bewezen. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van deze onderdelen van de tenlastelegging.
Voorts zal de verdachte worden vrijgesproken van de hem tenlastegelegde poging tot moord, althans doodslag op [naam slachtoffer 2] . De rechtbank acht namelijk niet bewezen dat de door de verdachte afgevuurde schoten (ook) op [naam slachtoffer 2] waren gericht. In dit verband heeft de rechtbank in haar overwegingen betrokken dat [naam slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij zich tijdens de schietpartij op enige afstand bevond van [naam slachtoffer 1] , dat hij ( [naam slachtoffer 2] ) na de eerste schoten meteen dekking heeft gezocht achter een geparkeerd staande auto, en dat de verdachte daarna uitsluitend is blijven schieten op [naam slachtoffer 1] .
4.2.
Bewezenverklaring feit 2 zonder nadere motivering
Het onder 2 tenlastegelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal dan ook zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij op 22 oktober 2016 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om , opzettelijk [naam slachtoffer 1] van het leven te beroven, met één vuurwapen kogels heeft afgevuurd op die [naam slachtoffer 1] , zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
hij op 23 oktober 2016 te Rotterdam
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens
en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die
wet in de vorm van een pistool van het merk Tanfoglio type Gt-28 kaliber 6.35
mm, met een daarbij behorende kogelpatroon, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
feit 1
poging tot doodslag;
feit 2
handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft op korte afstand, namelijk vanaf de overkant van een straat, met een vuurwapen meerdere kogels in de richting van het slachtoffer, [naam slachtoffer 1] , afgevuurd. [naam slachtoffer 1] bevond zich op de stoep voor een rij woningen en moest rennen voor zijn leven. Hij is tijdens zijn vlucht in zijn buik geraakt door een door de verdachte afgevuurde kogel. De gevolgen voor het slachtoffer zijn ingrijpend geweest, getuige de ziekenhuisopname en de slachtofferverklaring. Gebleken is dat het slachtoffer nog steeds lichamelijke gevolgen ondervindt van de gebeurtenis. Het is daarnaast evident dat een dergelijke gebeurtenis ook langdurige psychische gevolgen voor een slachtoffer kan hebben. Dat dit ook hier het geval is, blijkt eveneens uit de eerder vermelde verklaring van het slachtoffer.
De verdachte heeft met zijn handelen ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig strafbaar feit. Hij heeft immers het leven van het slachtoffer op het spel gezet.
De verdachte heeft daarnaast een vuurwapen en munitie voorhanden gehad. Door het bezit van vuurwapens met bijbehorende munitie kan de algemene veiligheid van personen ernstig in gevaar worden gebracht. In veel gevallen leidt het bezit van een vuurwapen tot het gebruik ervan. Daarnaast veroorzaken vuurwapens gevaar en ernstige gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 maart 2017, alsmede een op de Nederlandse Antillen betrekking hebbende Strafkaart uit de justitiële documentatie van 24 maart 2017, waaruit blijkt dat de verdachte eerder in Curaçao is veroordeeld voor vuurwapenbezit.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 19 januari 2017. Dit rapport houdt het volgende in.
De verdachte heeft een belaste jeugd gehad; zijn moeder was verslaafd en zijn vader was een tijd gedetineerd. De verdachte verbleef van zijn zesde tot veertiende jaar in internaten. Hij heeft geen middelbaar schooldiploma en nauwelijks een arbeidsverleden. Ook heeft de verdachte geen vaste dagbesteding. De reclassering acht het recidiverisico hoog.
Verdachte zijn justitiële verleden, sociale netwerk, agressieproblematiek en mogelijk impulsiviteit vormen criminogene factoren. Ingeschat wordt dat er een hoog risico op onttrekken aan voorwaarden is en de reclassering onthoudt zich verder van advies.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Tevens heeft de rechtbank in het nadeel van de verdachte rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte voor onder andere vuurwapenbezit. De rechtbank stelt vast dat de tot op heden aan de verdachte opgelegde straffen er niet toe hebben geleid dat het criminele gedrag van de verdachte is geëindigd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vorderingen benadeelde partijen/schadevergoedingsmaatregel

8.1
De vordering van [naam benadeelde 1]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde 1] ter zake van het
onder 1 tenlastegelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van
€ 3.065,00 voor materiële schade en een vergoeding van € 4.000,00 voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2016.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij genoegzaam is onderbouwd, zodat de vordering in beginsel voor toewijzing vatbaar is.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van het gehele gevorderde bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente. Voorts heeft de officier van justitie oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Standpunt verdediging
De verdediging verzoekt de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, nu de verdediging vrijspraak heeft bepleit van het onder 1 tenlastegelegde feit. Subsidiair verzoekt de verdediging met betrekking tot de gevorderde vergoeding voor materiële schade, de schadeposten: ziekenhuisdaggeldvergoeding, medische kosten, huishoudelijk hulp, kledingschade, schoenen, nieuw paspoort, nieuwe huissleutels en toekomstige schade af te wijzen, nu deze schadeposten niet direct voortvloeien uit het onder 1 tenlastegelegde feit.
Met betrekking tot de gevorderde vergoeding voor immateriële schade verzoekt de verdediging de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. De slachtofferverklaring van de aangever is geen objectief gegeven op basis waarvan de immateriële schade kan worden vastgesteld, aldus de verdediging.
Beoordeling
Omdat het onder 1 tenlastegelegde feit bewezen wordt verklaard, staat daarmee tevens vast dat de verdachte onrechtmatig heeft gehandeld jegens de benadeelde partij.
Voor zover de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft op de materiële schadeposten ‘toekomstige schade’ en ‘ziekenhuisdaggeldvergoeding’ zal de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk verklaard worden. Nader onderzoek naar de gegrondheid van dit deel van de vordering en de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Voor zover de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft op de huishoudelijk hulp en de pijnstillers, zal de vordering worden afgewezen, nu de benadeelde partij niet heeft onderbouwd dat hij deze kosten ook daadwerkelijk heeft gemaakt.
De door de benadeelde partij gevorderde vergoeding voor materiële schade in de vorm van medische kosten met betrekking tot het deel ‘eigen risico’, telefoon- en portokosten, kledingschade, schoenen, nieuwe huissleutels en een nieuw ID-kaart (inclusief pasfoto’s),
is door de benadeelde partij voldoende onderbouwd aan de hand van het ingevulde slachtofferformulier en de bijlagen daarbij. Deze vorderingen staan ook in voldoende causaal verband met de onrechtmatige gedraging en zijn door de verdachte niet gemotiveerd betwist. De gevorderde materiële schade zal daarom worden toegewezen voor een bedrag van € 800,00 (de optelsom van deze gevorderde schadeposten).
Dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden is voldoende onderbouwd aan de hand van de slachtofferverklaring en de medische gegevens in het strafdossier. De rechtbank begroot de door de benadeelde partij tot dusver geleden immateriële schade op een bedrag van € 4.000,00 en zal de vordering voor dit bedrag toewijzen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het als schadevergoeding toe te kennen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2016, de dag van het onrechtmatig handelen door de verdachte.
Nu de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 2] een schadevergoeding betalen van € 4.800,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2016.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
8.2
De vordering van [naam benadeelde 3]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde 3] ter zake van het onder 1 tenlastegelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.960,83 voor materiële schade.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij genoegzaam is onderbouwd en dat voldoende is vast komen te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het onder 1 tenlastegelegde feit zodat de vordering in beginsel voor toewijzing vatbaar is. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gehele vordering.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vordering nu de schade geen rechtstreeks verband houdt met het onder 1 tenlastegelegde feit.
Beoordeling
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezenverklaarde feit.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 en van de Wet wapens en munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 impliciet primair tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 impliciet subsidiair en 2 tenlastegelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van vier (4) jaren,
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] , te betalen een bedrag van
€ 4.800,00 (zegge: vierduizend en achthonderd euro) te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 22 oktober 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 1] niet-ontvankelijk in het deel van de vordering dat betrekking heeft op bovenvermelde schadeposten ‘toekomstige schade’ en ‘ziekenhuisdaggeld-vergoeding’ en bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam benadeelde 1] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst af het door de benadeelde partij [naam benadeelde 1] meer of anders gevorderde;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] te betalen
€ 4.800,00 (zegge: vierduizend en achthonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 4.800,00 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
96 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering, met veroordeling van [naam benadeelde 3] in de door de verdachte ter verdediging tegen deze vordering gemaakte proceskosten, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.C. Franken, voorzitter,
en mrs. J.J. van den Berg en L. Daum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Ihataren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 mei 2017.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 22 oktober 2016 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [naam slachtoffer 1] en/of
[naam slachtoffer 2] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
met één of meer vuurwapen(s) één of meer kogel(s) heeft afgevuurd op die
[naam slachtoffer 1] en/of die [naam slachtoffer 2] ,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 23 oktober 2016 te Rotterdam
alleen, althans tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens
en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die
wet in de vorm van een pistool van het merk Tanfoglio type Gt-28 kaliber 6.35
mm, met een daarbij behorende kogelpatroon,
voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd.
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie