ECLI:NL:RBROT:2017:3575

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 mei 2017
Publicatiedatum
11 mei 2017
Zaaknummer
10/700115-16 / TUL VV 10/229391-12
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzetheling van mobiele telefoons met vrijspraak voor één feit en beoordeling van materiële wederrechtelijkheid

Op 10 mei 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van opzetheling van mobiele telefoons. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor zes feiten van opzetheling, maar sprak hem vrij van één feit. De verdachte had steeds kort na een straatroof de beschikking over de mobiele telefoons. De officier van justitie had een gevangenisstraf van acht weken geëist, waarvan zes weken voorwaardelijk, en een taakstraf van 140 uur. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat de telefoons van misdrijf afkomstig waren, maar verwierp het verweer van de verdediging dat er geen materiële wederrechtelijkheid was. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 56 dagen op, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht en deelname aan een leefstijltraining. De rechtbank overwoog dat de verdachte eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten en dat zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder een onstabiele leefsituatie, in aanmerking werden genomen. De rechtbank verklaarde het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder vonnis, omdat de feiten niet binnen de proeftijd waren gepleegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/700115-16
Parketnummer vordering TUL VV: 10/229391-12
Datum uitspraak: 10 mei 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. K.S. Kort, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 26 april 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E. van Veen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 weken met aftrek van voorarrest, waarvan 6 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals geformuleerd door de reclassering in het voorgangsverslag van 21 april 2017;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 140 uur, subsidiair 70 dagen hechtenis.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feit 3
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat feit 3 bewezen kan worden verklaard. Het telefoonnummer dat eindigt op [nummer] is kort na de diefstal gebruikt in het toestel dat van aangeefster [naam slachtoffer] is gestolen, en straalt aan op de locatie waar de verdachte woonachtig is. Dat telefoonnummer is ook kort na de diefstal van de telefoon die bij feit 4 wordt genoemd, gebruikt in die telefoon. Die telefoon is kort daarna door de verdachte verkocht. Het is aannemelijk dat het telefoonnummer dat eindigt op [nummer] van de verdachte is.
4.1.2.
Beoordeling
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de van mevrouw [naam slachtoffer] gestolen Apple iPhone 6 voorhanden heeft gehad. Het is weliswaar opvallend dat het telefoonnummer dat eindigt op [nummer] kort na de diefstal ook is gebruikt in de mobiele telefoon die bij feit 4 wordt genoemd en later door de verdachte is verkocht, maar niet kan worden vastgesteld dat de verdachte het telefoonnummer dat eindigt op [nummer] in gebruik had. De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van het onder 3 ten laste gelegde.
4.2.
Bewijswaardering feiten 1, 2, 4, 5, 6 en 7
4.2.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft vrijspraak bepleit voor de feiten 1, 2, 4, 5, 6 en 7. Aangevoerd is dat de verdachte ten tijde van het verkrijgen van de telefoons niet wist of had moeten vermoeden dat de telefoons afkomstig waren van enig misdrijf. De verdachte vroeg altijd aan de eigenaar van de winkel voor wie hij de telefoons verkocht of de telefoons van diefstal afkomstig waren. Door navraag te doen naar de herkomst van de telefoons, en door deze te controleren via de website www.stopheling.nl heeft de verdachte voldaan aan zijn onderzoeksplicht.
4.2.2.
Beoordeling
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt daartoe het volgende.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de in de feiten genoemde telefoons op zes verschillende momenten zijn gestolen. De verdachte heeft deze telefoons zeer kort na de diefstallen - te weten vanaf dezelfde dag of de dag daarna - voorhanden gehad. De verdachte heeft zijn simkaart in de telefoons van feiten 1 en 2 gebruikt, de telefoons van feiten 2, 4, 5 en 7 te koop aangeboden via Marktplaats, en hij heeft de eigenaresse van de telefoon van feit 6 een vriendschapsverzoek verzonden via Facebook.
De telefoons die de verdachte op Marktplaats heeft aangeboden zijn overgedragen in of bij winkelcentrum Zuidplein in Rotterdam, in het portiek van zijn woning, en in een kapperszaak. Opvallend is dat de telefoons zonder verpakking en/of toebehoren zijn verkocht.
Deze verdachte omstandigheden schreeuwen om een uitleg van de verdachte. De verdachte verklaart dat hij de telefoon van feit 1 heeft gebruikt via [naam bedrijf 1] omdat hij op dat moment zelf geen telefoon had en die telefoon misschien wel wilde kopen. De telefoons van de feiten 2, 4, en 5 heeft de verdachte volgens zijn verklaringen “misschien in opdracht van (de eigenaar van) [naam bedrijf 1] ” verkocht. Met betrekking tot feit 6 verklaart de verdachte dat hij de telefoon in de kelder van het portiek van zijn flatgebouw heeft gevonden. Omdat de telefoon was geblokkeerd, heeft de verdachte via Facebook een vriendschapsverzoek naar de eigenaresse gestuurd om op die manier met haar in contact te komen om de telefoon terug te geven. De verdachte verklaart met betrekking tot feit 7 dat hij denkt dat hij de telefoon bij [naam bedrijf 2] heeft gekocht om deze zelf weer met winst te verkopen.
De rechtbank acht de verklaringen van de verdachte niet geloofwaardig. Zo heeft de verdachte geen duidelijk en verifieerbaar antwoord gegeven op de vragen, maar heeft hij slechts geopperd dat hij de telefoons mogelijk heeft verkregen van [naam bedrijf 1] of via [naam bedrijf 2] . De verdachte heeft daarnaast geen enkele verklaring gegeven voor de reden van verkoop buiten de winkel om, terwijl de telefoons werden aangeboden en verkocht zonder verpakking en/of toebehoren.
De enkele suggestie van de verdachte dat de eigenaar van [naam bedrijf 1] de telefoons wellicht buiten de boeken om wilde verkopen om te voorkomen dat hij daarover anders belasting zou moeten betalen is, zonder nadere onderbouwing en in het licht van de overige omstandigheden, niet voldoende om deze schimmige manier van handelen te verklaren.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte wist dat de telefoons die hij heeft verkocht van een misdrijf afkomstig waren. De rechtbank acht met betrekking tot feit 6 eveneens bewezen dat de verdachte wist dat de telefoon van een misdrijf afkomstig was. Het ging immers om een geblokkeerde telefoon die de verdachte in een kelderbox heeft gevonden. Gelet op de geschetste omstandigheden moet ook met betrekking tot feit 1 geconcludeerd worden dat de verdachte wist dat het een gestolen telefoon betrof.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode van 21 december 2015 tot en met 27 december 2015 te Rotterdam, althans ergens in Nederland een goed, te weten een mobiele telefoon (merk Samsung, kleur wit), voorhanden
heeftgehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dat goed wist, dat het een door misdrijf, verkregen goed betrof;
2.
hij in de periode van 19 oktober 2015 tot en met 20 oktober 2015 te Rotterdam, een goed, te weten een mobiele telefoon (merk Samsung, kleur zwart), voorhanden
heeftgehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dat goed wist, dat het een door misdrijf, verkregen goed betrof;
4.
hij in de periode van 26 december 2015 tot en met 27 december 2015 te Rotterdam, een goed, te weten een mobiele telefoon (merk Samsung, type Galaxy S6), voorhanden
heeftgehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dat goed wist, dat het een door misdrijf, verkregen goed betrof;
5.
hij in de periode van 03 januari 2016 tot en met 08 januari 2016 te Rotterdam, een goed, te weten een mobiele telefoon (merk Samsung, type Galaxy A7),voorhanden
heeftgehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dat goed wist, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
6.
hij op 01 november 2015 te Rotterdam, een goed, te weten een mobiele telefoon (merk Apple, type
iPhone, kleur wit), voorhanden
heeftgehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dat goed wist, dat het een door misdrijf, verkregen goed betrof;
7.
hij
op13 oktober 2015 te Rotterdam een goed, te weten een mobiele telefoon (merk/type Samsung Galaxy), voorhanden
heeftgehad en heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dat goed wist, dat het een door misdrijf, verkregen goed betrof.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten 1, 2, 4, 5, 6 en 7 leveren op, telkens:
opzetheling.
5.1.
Strafbaarheid
5.1.1.
Standpunt verdediging
Ten aanzien van feit 6 is aangevoerd dat de verdachte de telefoon weliswaar voorhanden heeft gehad, maar dat de materiele wederrechtelijkheid ontbreekt. De verdachte heeft de telefoon namelijk alleen voorhanden gehad met het doel om contact te leggen met de eigenaar zodat zij haar telefoon terug zou kunnen krijgen.
5.1.2.
Beoordeling
De rechtbank verwerpt het verweer. De verdachte heeft naar eigen zeggen een geblokkeerde telefoon gevonden in de kelder van zijn flatgebouw. Vervolgens heeft de verdachte de eigenaresse van de telefoon weten te achterhalen en heeft hij haar via Facebook een vriendschapsverzoek gestuurd. De verdachte heeft verklaard dat hij de telefoon vervolgens heeft vernietigd, weggegooid. Reeds daarom is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid.
5.1.3.
Conclusie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van feit 6 uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zes strafbare feiten, telkens opzetheling van een mobiele telefoon die bij een straatroof was buitgemaakt. Door aldus te handelen heeft de verdachte deze misdrijven ondersteund en bijgedragen aan het in stand houden van het criminele circuit. Uit het handelen van de verdachte kan worden afgeleid dat de feiten puur vanuit zijn verlangen naar financieel gewin zijn gepleegd.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 30 maart 2017, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport en een voortgangsverslag toezicht over de verdachte opgemaakt, gedateerd 21 april 2017. Dit rapport en voortgangsverslag houden onder meer het volgende in:
De verdachte is een 25-jarige man die verkeert in een sociaal milieu waarbinnen criminaliteit en middelenmisbruik duidelijk aan de orde zijn. Zijn leefsituatie is onstabiel. Tot voor kort had hij geen vast inkomen, geen eigen huisvesting en miste hij structurele dagbesteding. De verdachte heeft zich goed ingezet voor het reclasseringstoezicht en hij heeft vorderingen gemaakt binnen de levensgebieden financiën, wonen en dagbesteding. De reclassering adviseert een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank zal echter afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die langer duurt dan de tijd die door de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarnaast wordt er een taakstraf opgelegd.
8.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.Vordering tenuitvoerlegging
8.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 5 december 2013 van de politierechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen, bedreiging met zware mishandeling, mishandeling, en schuldhelingveroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 61 dagen, waarvan een gedeelte groot 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 12 januari 2016.
8.2.
Standpunt officier van justitie/Standpunt verdediging
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren omdat de feiten zijn gepleegd voor het ingaan van de proeftijd.
De verdediging heeft zich bij dat verzoek aangesloten.
8.3.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van het vonnis van de politierechter, maar vóór het ingaan van de proeftijd gepleegd. Nu de feiten niet binnen de proeftijd zijn gepleegd, zal de rechtbank het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaringen in haar vordering tenuitvoerlegging.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 416 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 4, 5, 6, en 7 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 56 dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
44 (vierenveertig) dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de
proeftijd, die hierbij wordt gesteld op
2 jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling dat noodzakelijk acht;
2. de veroordeelde zal deelnemen aan de cognitieve vaardigheidstraining SOLO;
3. de veroordeelde zal actief meewerken aan een leefstijltraining (gedragsinterventie), zulks ter beoordeling van de reclassering;
4. de veroordeelde zal meewerken aan een poliklinisch behandelcontact bij een verslavingsinstelling zoals Bouman GGZ, zulks ter beoordeling van de reclassering, zulks ter beoordeling van de reclassering, en zal zich houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van dat behandelcontact door of namens de directeur van die instelling zullen worden gegeven;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
140 (honderdveertig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
70 (zeventig) dagen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 5 december 2013 van de politierechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N. Doorduijn, voorzitter,
en mrs. A.A.T. Werner en F.W.H. van den Emster, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G. Polke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 21 december 2015 tot en met 27 december 2015 te Rotterdam, althans ergens in Nederland een goed, te weten een mobiele telefoon (merk Samsung, kleur wit), heeft verworven en/of heeft voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dat goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf, namelijk door diefstal (met geweld), althans door enig (ander) misdrijf, verkregen goed betrof;
2.
hij in of omstreeks de periode van 19 oktober 2015 tot en met 20 oktober 2015 te Rotterdam, een goed, te weten een mobiele telefoon (merk Samsung, type SG 4, kleur zwart), heeft verworven en/of heeft voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dat goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf, namelijk door diefstal (met geweld), althans door enig (ander) misdrijf, verkregen goed betrof;
3.
hij in of omstreeks de periode van 06 januari 2016 tot en met 07 januari 2016 te Rotterdam, een goed, te weten een mobiele telefoon (merk Apple, type Iphone 6, kleur goud), heeft verworven en/of heeft voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dat goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf, namelijk door diefstal (met geweld), althans door enig (ander) misdrijf, verkregen goed betrof;
4.
hij in of omstreeks de periode van 26 december 2015 tot en met 27 december 2015 te Rotterdam, een goed, te weten een mobiele telefoon (merk Samsung, type Galaxy S6), heeft verworven en/of heeft voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dat goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf, namelijk door diefstal (met geweld), althans door enig (ander) misdrijf, verkregen goed betrof;
5.
hij in of omstreeks de periode van 03 januari 2016 tot en met 08 januari 2016 te Rotterdam, een goed, te weten een mobiele telefoon (merk Samsung, type Galaxy A7), heeft verworven en/of heeft voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dat goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf, namelijk door diefstal (met geweld), althans door enig (ander) misdrijf, verkregen goed betrof;
6.
hij op of omstreeks 01 november 2015 te Rotterdam, een goed, te weten een of meer mobiele telefoons (merk Apple, type Iphone, kleur wit), heeft verworven en/of heeft voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dat goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf, namelijk door diefstal (met geweld), althans door enig (ander) misdrijf, verkregen goed betrof;
7.
hij in of omstreeks de periode van 12 oktober 2015 tot en met 13 oktober 2015 te Rotterdam een goed, te weten een mobiele telefoon (merk/type Samsung Galaxy), heeft verworven en/of heeft voorhanden gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dat goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf, namelijk door diefstal, althans door enig (ander) misdrijf, verkregen goed betrof.