ECLI:NL:RBROT:2017:3560

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 april 2017
Publicatiedatum
10 mei 2017
Zaaknummer
C/10/512325 / HA ZA 16-1013
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van instantie wegens niet tijdig voldoen griffierecht en beroep op hardheidsclausule

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 april 2017 uitspraak gedaan in een civiele procedure waarin eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. F.J.M. Hamers, en gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.M. Buijs-van Bemmel, betrokken waren. De procedure begon met een dagvaarding op 10 oktober 2016, maar eiser heeft het verschuldigde griffierecht niet tijdig voldaan. De griffier heeft op 18 november 2016 geconstateerd dat het griffierecht niet binnen de wettelijke termijn was betaald, waarna de zaak naar de rol van 30 november 2016 is verwezen.

Eiser heeft in een akte van 30 november 2016 gereageerd op de brief van de griffier, maar de rechtbank oordeelde dat het griffierecht op 23 november 2016 was ontvangen, wat buiten de termijn viel. De rechtbank heeft vervolgens artikel 127a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) toegepast, dat bepaalt dat de rechter de gedaagde van de instantie ontslaat als de eiser het griffierecht niet tijdig heeft voldaan. Eiser heeft een beroep gedaan op de hardheidsclausule van artikel 127a lid 3 Rv, maar de rechtbank oordeelde dat de omstandigheden van eiser, waaronder een beslag op zijn AOW-uitkering, niet voldoende waren om de toepassing van artikel 127a lid 2 Rv te weerleggen.

De rechtbank concludeerde dat eiser verantwoordelijk was voor het tijdig voldoen van het griffierecht en dat de menselijke fout die had geleid tot de vertraging voor risico van eiser kwam. De rechtbank heeft gedaagde van de instantie ontslagen en eiser veroordeeld in de proceskosten, begroot op € 79,00 aan griffierecht aan de zijde van gedaagde. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. W.J. van den Bergh op 12 april 2017.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel
Zittingsplaats Rotterdam
zaaknummer / rolnummer: C/10/512325 / HA ZA 16-1013
Vonnis van 12 april 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. F.J.M. Hamers te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. E.M. Buijs-van Bemmel te Krimpen aan den IJssel.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 10 oktober 2016, met producties;
  • de akte uitlaten zijdens [eiser] van 30 november 2016.
1.2.
Op 18 november 2016 heeft de griffier aan de advocaat van [eiser] , mr. Hamers, bericht dat de griffie van de rechtbank heeft geconstateerd dat het door [eiser] verschuldigde griffierecht niet is voldaan binnen de daarvoor in artikel 3 lid 1 Wet griffierechten burgerlijke zaken (hierna: Wgbz) bepaalde termijn. De zaak is verwezen naar de rol van 30 november 2016 waarbij [eiser] in de gelegenheid is gesteld om zich hierover desgewenst bij akte uit te laten.
1.3.
Bij akte uitlaten van 30 november 2016 heeft [eiser] op de brief van de griffier gereageerd.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De overwegingen

2.1.
Op grond van artikel 3 lid 1 Wgbz is iedere verschenen partij in een civiele procedure een griffierecht verschuldigd. Op grond van het derde lid van voornoemd artikel dient de eiser ervoor te zorgen dat het verschuldigde griffierecht binnen vier weken na de eerstdienende dag op de rekening van de rechtbank is bijgeschreven. Voor de gedaagde geldt een termijn van vier weken na zijn verschijning.
2.2.
De zaak diende voor het eerst op 19 oktober 2016. Uit de administratie van de rechtbank blijkt dat het griffierecht van [eiser] op 23 november 2016 is ontvangen. Dat is buiten de in artikel 3 lid 1 Wgbz bepaalde termijn.
2.3.
Op grond van artikel 127a lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) ontslaat de rechter de gedaagde van de instantie, met veroordeling van de eiser in de kosten, als de eiser het griffierecht niet tijdig heeft voldaan. Op grond van het derde lid van voornoemd artikel laat de rechter deze consequentie buiten toepassing als hij van oordeel is dat dit, gelet op het belang van één of meer van de partijen bij toegang tot de rechter, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
2.4.
Bij akte heeft [eiser] een beroep gedaan op de hardheidsclausule van artikel 127a lid 3 Rv en aangevoerd dat er sprake is van een menselijke fout, waardoor de nota met betrekking tot het griffierecht is terecht gekomen in de map met betaalde rekeningen. De wederpartij heeft via de deurwaarder beslag gelegd op de AOW-uitkering van [eiser] . De uitvoerende instantie houdt een bedrag van € 114,51 in op de uitkering van [eiser] . Indien de rechtbank [gedaagde] van de instantie ontslaat, zal [eiser] [gedaagde] opnieuw moeten dagvaarden. [eiser] zal dit ook doen, zodat de procedure van voren af aan begint. Ook om proceseconomische redenen is [eiser] van mening dat de huidige procedure dient te worden voortgezet.
2.5.
[eiser] is als eiser in deze procedure degene die het initiatief heeft genomen om de procedure te beginnen. Zeker nu [eiser] wordt bijgestaan door een advocaat, had van hem verwacht mogen worden dat hij rekening had gehouden met het gegeven dat hij binnen vier weken na het begin van de procedure het griffierecht moest voldoen. Van een advocaat mag worden verwacht dat hij op de hoogte is van de aan de orde zijnde termijn en van de verstrekkende gevolgen die de wet verbindt aan de overschrijding daarvan.
2.6.
Dat de griffierechtnota is terecht gekomen in een map met betaalde rekeningen als gevolg van een menselijke fout, komt naar het oordeel van de rechtbank voor risico van [eiser] . De rechtbank oordeelt dat de omstandigheid dat [gedaagde] beslag heeft laten leggen op de AOW-uitkering van [eiser] en dat de uitkerende instantie een bedrag van € 114,51 inhoudt op de uitkering van [eiser] , geen omstandigheden zijn als bedoeld in artikel 127a lid 3 Rv, op grond waarvan toepassing van artikel 127a lid 2 Rv, gelet op het belang van één of meer partijen bij toegang tot de rechter, zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Immers gesteld noch gebleken is dat [eiser] niet in staat is het verschuldigde griffierecht te betalen. Dit wordt ondersteund door de mededeling van de advocaat van [eiser] dat [eiser] [gedaagde] opnieuw zal dagvaarden.
2.7.
De rechtbank zal [gedaagde] dan ook overeenkomstig het uitgangspunt van de wet van de instantie ontslaan.
2.8.
Gelet op het bepaalde in artikel 127a lid 2 Rv wordt [eiser] veroordeeld in de proceskosten, te begroten op € 79,00 aan griffierecht aan de zijde van [gedaagde] .

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
ontslaat [gedaagde] van de instantie;
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 79,00 aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. van den Bergh en in het openbaar uitgesproken op
12 april 2017.
1774 / 2504