Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 10 oktober 2016, met producties;
- de akte uitlaten zijdens [eiser] van 30 november 2016.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 april 2017 uitspraak gedaan in een civiele procedure waarin eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. F.J.M. Hamers, en gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.M. Buijs-van Bemmel, betrokken waren. De procedure begon met een dagvaarding op 10 oktober 2016, maar eiser heeft het verschuldigde griffierecht niet tijdig voldaan. De griffier heeft op 18 november 2016 geconstateerd dat het griffierecht niet binnen de wettelijke termijn was betaald, waarna de zaak naar de rol van 30 november 2016 is verwezen.
Eiser heeft in een akte van 30 november 2016 gereageerd op de brief van de griffier, maar de rechtbank oordeelde dat het griffierecht op 23 november 2016 was ontvangen, wat buiten de termijn viel. De rechtbank heeft vervolgens artikel 127a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) toegepast, dat bepaalt dat de rechter de gedaagde van de instantie ontslaat als de eiser het griffierecht niet tijdig heeft voldaan. Eiser heeft een beroep gedaan op de hardheidsclausule van artikel 127a lid 3 Rv, maar de rechtbank oordeelde dat de omstandigheden van eiser, waaronder een beslag op zijn AOW-uitkering, niet voldoende waren om de toepassing van artikel 127a lid 2 Rv te weerleggen.
De rechtbank concludeerde dat eiser verantwoordelijk was voor het tijdig voldoen van het griffierecht en dat de menselijke fout die had geleid tot de vertraging voor risico van eiser kwam. De rechtbank heeft gedaagde van de instantie ontslagen en eiser veroordeeld in de proceskosten, begroot op € 79,00 aan griffierecht aan de zijde van gedaagde. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. W.J. van den Bergh op 12 april 2017.