ECLI:NL:RBROT:2017:3542

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 mei 2017
Publicatiedatum
10 mei 2017
Zaaknummer
KTN-5777932_10052017
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verstoorde arbeidsverhouding en verwijtbaar handelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 mei 2017 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen Stichting Zijn en [verweerster]. Het verzoek is ingediend door Stichting Zijn, vertegenwoordigd door mr. J. van Kesteren, en betreft de ontbinding van de arbeidsovereenkomst van [verweerster], die sinds 1 november 2009 in dienst was als Staf Ondersteuning. De ontbinding is primair verzocht wegens verwijtbaar handelen van [verweerster], en subsidiair wegens een ernstig verstoorde arbeidsverhouding. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, mede door de escalatie van de situatie na een officiële waarschuwing die [verweerster] ontving van haar leidinggevende, [A.]. Deze waarschuwing volgde op een incident waarbij [verweerster] zonder toestemming van [A.] contact had opgenomen met de gemeente over het project 'Dienstenruil'. De rechtbank oordeelde dat de arbeidsverhouding zodanig verstoord was dat van Stichting Zijn niet gevergd kon worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De arbeidsovereenkomst is ontbonden per 1 juli 2017, met toekenning van een transitievergoeding van € 1.250,23 aan [verweerster]. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 5777932 VZ VERZ 17-3839
uitspraak: 10 mei 2017
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Stichting Zijn,
gevestigd te Middelharnis, gemeente Goeree-Overflakkee,
verzoekster,
gemachtigde: mr. J. van Kesteren, advocaat te Zeist,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [plaatsnaam] ,
[verweerster]
gemachtigde: mr. H.M. van Eerten.
Partijen worden hierna aangeduid als “Stichting Zijn” en “ [verweerster] ”.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Van de volgende processtukken is kennisgenomen:
  • het verzoekschrift van Stichting Zijn, met producties, ontvangen op 3 maart 2017;
  • het verweerschrift van [verweerster] , met producties, ontvangen op 22 maart 2017;
  • de op 28 maart 2017 ontvangen aanvullende producties van Stichting Zijn;
  • de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling door Stichting Zijn overgelegde pleitnota.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 maart 2017. Stichting Zijn is verschenen bij gemachtigde, vergezeld door [A.] (directrice bij Stichting Zijn). [verweerster] is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
1.3
De datum van de uitspraak van de beschikking is bepaald op heden.

2.De feiten

In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende feiten:
2.1
Op grond van een tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst is [verweerster] sinds
1 november 2009 in dienst van Stichting Zijn in de functie van Staf Ondersteuning, thans voor 5 uur per week, tegen een salaris van € 430,00 bruto per maand exclusief 8% vakantie-bijslag en 8,3% eindejaarsuitkering.
2.2
Sinds eind 2015 werkt [verweerster] aan een plan voor het project ‘Dienstenruil’. Dat project is gericht op het uitruilen van diensten.
2.3
[verweerster] heeft de eerste fase van het projectplan, bestaande uit het opzetten van de hoofdlijnen van het plan, grotendeels afgerond. Vervolgens heeft [A.] een gesprek gehad bij de gemeente met gemeenteambtenaar [B.] over het projectplan, waarbij [verweerster] aanwezig was als aangewezen persoon om het plan uit te werken. Bij de gemeente is interesse geweest en zijn handvatten aangereikt om de haalbaarheid van het plan te vergroten. Aangegeven is dat een toegankelijk portaal voor de dienstenruil bijvoorbeeld via internet of een andere applicatie belangrijk zou zijn. Stichting Zijn zou op zoek gaan naar een geschikte tool voor het plan.
2.4
In overleg met [A.] is [verweerster] aan het werk gegaan om de ideeën verder uit te werken en de juiste tool te vinden voor het plan.
2.5
Op 30 september 2016 heeft [verweerster] telefonisch verslag gedaan aan [A.] over een gesprek dat zij had gehad bij de gemeente met mevrouw [B.] voornoemd en met de heer [C.] , de verantwoordelijke wethouder van Sociale zaken, Welzijn en Cultuur.
2.7
Op 3 oktober 2016 heeft [A.] aan [verweerster] een op schrift gestelde officiële waarschuwing gegeven. Deze waarschuwing luidt als volgt:
“Vrijdag 30 september belde je mij om verslag te doen van een overleg dat jij net had gehad met wethouder [C.] en onze account manager bij de gemeente mw. [B.] over het projectplan ‘Dienstenruil’ dat jij aan het maken bent. Voor dit gesprek had je zelf een afspraak gemaakt.
Ik ben niet akkoord met deze gang van zaken. Jij hebt op geen enkele manier toestemming van mij om als vertegenwoordiger van de stichting een overleg te voeren met onze opdrachtgever, de gemeente. Deze toestemming had je ook niet gekregen omdat:
• het plan dat jij aan het maken bent nog geen voldragen plan is wat ik als stichting aan de gemeente wil presenteren;
• ik vind dat jij nog niet in staat bent om een pakkend samenhangend verhaal over het plan te vertellen.
Ik vind je handelen solistisch, impulsief, onverantwoord en schadelijk voor de stichting. Ik geef je met deze brief een officiële waarschuwing hier voor.”
[A.] heeft in het bijzijn van ene [W.] deze waarschuwing voorgelezen.
Tussen [A.] en [verweerster] is een woordenwisseling ontstaan, waarbij [verweerster] onder meer heeft aangegeven dat zij de officiële waarschuwing ongepast en onterecht vond.
[A.] heeft [verweerster] verboden om uit hoofde van haar functie nog contact te hebben met iemand buiten Stichting Zijn, in het bijzonder met [B.] , [C.] en ene [V.] , die benaderd was om zijn ervaring bij het regelen van fondsen.
Vervolgens is [verweerster] geschorst.
2.8
Op 4 oktober 2016 heeft [A.] aan [verweerster] een e-mail gezonden met de volgende inhoud:
“Met deze mail bevestig ik dat je per 3 oktober 2016 geschorst bent en geen werkzaamheden meer voor de stichting mag doen en geen enkel contact meer voor of namens de stichting mag onderhouden. Ik deelde je dit gisteren om 10.30 uur al mondeling mee.
Nadat ik de jou de officiële waarschuwing had voorgelezen en met [W.] als getuige deze had overhandigd ontvouwde zich een gesprek waar in ik erg schrok van de rancuneuze inhoud en toon van jou opmerkingen.
Zo zei je dat je, als ik de officiële waarschuwing niet introk, je nu de wethouder, onze accountmanager van de gemeente mw [B.] en dhr. [V.] van de Rabobank zou bellen. Je wilde een boekje over mij en de stichting open te doen over de reden dat jij een officiële waarschuwing hebt gekregen. Ik verbood je toen om, uit hoofde van jou functie, nog met iemand buiten de stichting contact te hebben. Ik kondigde aan dat wanneer je dat zou doen ik je zou ontslaan.
Je veronderstelde overigens dat jaloezie de drijfveer was van de officiële waarschuwing.
In dat zelfde gesprek kondigde je aan dat je het project ‘Dienstenruil’ buiten de stichting om aan zou gaan bieden omdat het jouw project zou zijn. Ik heb jou verteld dat het project niet van jou is maar van de stichting en dat je geen toestemming hebt het project buiten de stichting om aan te bieden. Je hebt immers aan het project gewerkt tijdens de uren dat je werkte voor de stichting en jij bent bovendien niet de enige die aan het project heeft meegewerkt.
Verder kondigde je aan dat je als burger een afspraak zou maken met de wethouder en als burger een boekje over de stichting open zou doen. Ik heb gezegd dat ik je dat niet kan verbieden maar heb je gewezen op de schade die je aanricht aan de stichting en alle 70 collega’s.
Ik vind de toon en je dreigementen om de stichting te beschadigen als je een officiële waarschuwing krijgt onacceptabel. Mijn vertrouwen in jou is hierdoor ernstig beschadigd.
Ik zie in jouw mail dat je meteen nadat ik jou geschorst en naar buiten heb begeleid je contact hebt opgenomen met mw. [B.] met het verzoek jou te bellen. Gelet op voormelde ga ik er vanuit dat je geen contact met mw. [B.] hebt inzake het project ‘dienstenruil’ of andere zaken welke gerelateerd zijn aan je werkzaamheden binnen de Stichting. Mocht blijken dat dit wel het geval is, ziet ik dit als een dringende reden voor een ontslag op staande voet. Ik ga er vanuit dat je het zover
niet laat komen.”
2.9
[B.] voornoemd heeft een verklaring op schrift gesteld. Zij schrijft onder meer:
“Op 6 oktober werd ik gebeld door [voornaam ] (kantonrechter: [verweerster] ). Zij gaf direct aan dat zij niet belde uit hoofde van haar functie binnen ZIJN, maar dat zij mij op persoonlijke titel belde om te vertellen dat we geen contact meer met elkaar zullen hebben over het product Dienstenruil. Ze wilde het traject naar mijn idee op deze manier toch gezamenlijk “afsluiten”. Ik gaf aan blij te zijn dat ze me toch even had gebeld, omdat ik het ook een gek idee vond om elkaar ineens niet meer te spreken. Zo konden we het inderdaad toch nog samen afsluiten. Naar aanleiding van mijn opmerking begreep [voornaam ] dat ik contact had gehad met [voornaam A.] (kantonrechter: [A.] ). Ik beaamde dit en gaf aan dat [voornaam A.] mij al gebeld had om te vertellen dat de ontwikkelingen “on hold” zijn gezet. [voornaam ] gaf aan dat zij dan ook graag haar kant van het verhaal wilde vertellen, aangezien [voornaam A.] haar kant al had verteld. Dit is was ik me van [voornaam ] haar verhaal kan herinneren over het gesprek tussen haar en [voornaam A.] : ze vertelde over de manier waarop [voornaam A.] (in woorden van [voornaam ] ) tegen haar tekeer was gegaan toen ze vernomen had dat [voornaam ] op 30 september bij de wethouder was
geweest met haar ideeën over het product Dienstenruil. [voornaam ] was aanwezig bij de
kantoorruimte bij de SWO in Oude-Tonge en werd (in haar woorden) overdonderd door een heftig briesende [voornaam A.] die tegen haar tekeer ging over de afspraak van 30 september. [voornaam A.] had aangegeven dat [voornaam ] de relatie van ZIJN met de gemeente op het spel had gezet en begon te schreeuwen. [voornaam A.] wilde [voornaam ] een officiële waarschuwing geven. [voornaam ] gaf aan hier niet van gediend te zijn en niet aangesproken wenste te worden met zo’n toon. Ook gaf ze aan zich van geen kwaad bewust te zijn, ze gaf aan niet te snappen waarom de relatie op het spel kon komen te staan: het gesprek was toch immers heel positief gelopen? Dit liet ze [voornaam A.] weten. Ze gaf aan dat [voornaam A.] toen nog kwader werd en over wilde gaan tot een officiële schorsing. Ze riep [W.] erbij, die als getuige op kon treden en heeft toen de schorsing richting [voornaam ] kenbaar gemaakt.
Vervolgens vertelde [voornaam ] aan de telefoon dat ze sterk het idee had dat [voornaam A.] er met haar ideeën rondom het product Dienstenruil van door wilde gaan. Dat [voornaam ] (in haar woorden) vooral goed was geweest voor het ontwikkelingen van de ideeën, maar dat, zodra ze concreter werden, [voornaam A.] een excuus nodig had om haar uit de stichting te zetten, zodat ze zelf met het product aan de haal kon gaan en met de eer kon strijken. Ook gaf [voornaam ] aan het er met haar man over gehad te hebben en dat ze het voornemen had om het hier niet bij te laten zitten. Ze voelde zich onjuist bejegend, vond dat [voornaam A.] veel te heftig had gereageerd door haar te schorsen en wilde haar ideeën rondom het product Dienstenruil niet opgeven. Ze wilde hier een zaak van maken. Ik weet niet meer exact hoe ik hier op gereageerd heb, maar heb volgens mij aangegeven dat ze moest doen wat ze zelf nodig achtte.
[voornaam ] gaf aan het prettig te vinden dat we elkaar nog even gesproken hadden en dat zij ook haar kant van het verhaal kon laten horen. Ze sloot af met deze woorden: Dit
telefoongesprek heeft nooit plaatsgevonden. Als [voornaam A.] er achter komt dat ik je gebeld heb, ben ik mijn baan kwijt. Heb ik je woord dat je [voornaam A.] niet zult vertellen over dit gesprek? Op basis hiervan was ik enorm verrast. Ik voelde me overvallen (…)
Diezelfde ochtend heb ik [voornaam A.] gebeld en alles verteld. (…)”
2.1
Tussen partijen is mediation beproefd, zonder resultaat.
2.11
[verweerster] is nog steeds geschorst.

3.Het verzoek en de grondslag daarvan

3.1
Het verzoek strekt tot ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst, zo spoedig mogelijk, althans met ingang van een door de kantonrechter te bepalen tijdstip, primair wegens verwijtbaar handelen door [verweerster] , subsidiair wegens een ernstig verstoorde arbeidsverhouding, zonder toekenning van een transitievergoeding, en met veroordeling van [verweerster] in de proceskosten.
3.2
Daartoe stelt Stichting Zijn - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - dat
het op eigen initiatief en buiten [A.] om bij de gemeente Goeree-Overflakkee presenteren van het project ‘Dienstenruil’ op zichzelf al verwijtbaar is, omdat zij daarmee dat project en de relatie met de gemeente op het spel heeft gezet.
3.3
Ook is verwijtbaar de reactie van [verweerster] op de officiële waarschuwing van [A.] , bestaande uit dreigementen.
3.4
Voorts is verwijtbaar het negeren van het contactverbod en het zwartmaken van Stichting Zijn en [A.] .
3.5
Zowel afzonderlijk als tezamen leveren deze verwijten reden op om de arbeidsovereenkomst te ontbinden, aldus Stichting Zijn.

4.Het verweer

4.1
Het verweer strekt primair tot afwijzing van het verzoek en subsidiair, voor het geval het verzoek wordt toegewezen en de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, tot toekenning van de transitievergoeding van € 1.167,00 bruto en een billijke vergoeding van € 8.800,00 bruto, met veroordeling van Stichting Zijn tot betaling daarvan en, zowel primair als subsidiair, in de proceskosten.
4.2
Daartoe voert [verweerster] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - aan dat bij de Stichting Zijn een platte organisatiestructuur is, waar medewerkers hun eigen verantwoordelijkheid hebben en zo autonoom mogelijk te werk gaan. Zo ook bij het project ‘Dienstenruil’ waarbij zij veel ruimte heeft gehad om onderzoek te verrichten, het project te ontwikkelen en externe partijen daarbij te betrekken. Het projectplan is volledig bekend geweest bij de gemeente, want [A.] heeft het plan bij de gemeente gepresenteerd in aanwezigheid van [verweerster] . [verweerster] heeft met grote inzet verder gewerkt aan het project. [A.] is steeds op de hoogte gehouden van haar activiteiten. Ook van het advies van [V.] om de steun van wethouder [C.] te verkrijgen, is [A.] in kennis gesteld. [verweerster] heeft zich vrij gevoeld om een gesprek met de gemeente te regelen, dat heeft plaatsgevonden op vrijdag 30 september 2016 met gemeenteambtenaar [B.] en wethouder [C.] . Zij waren enthousiast over het project en spraken met [verweerster] af om in contact te blijven. Diezelfde dag nog heeft [verweerster] contact opgenomen met [A.] om haar mede te delen hoe goed het gesprek bij de gemeente verlopen was. [A.] reageerde niet enthousiast en gaf aan het hierover met [verweerster] te willen hebben op de eerstvolgende werkdag (maandag). Op maandagochtend zag [verweerster] dat zij een e-mail had ontvangen van [B.] waaruit bleek dat het gesprek bij de gemeente goed was bevallen en dat zelfs een bedrag werd toegekend voor de eerste onderzoeksfase voor het realiseren van een website, terwijl niet om geld was gevraagd. Later die ochtend heeft [verweerster] in haar kantoorruimte een op schrift gestelde officiële waarschuwing gekregen van [A.] , omdat zij met [B.] en [C.] gesproken had over het project. [verweerster] reageerde verbaasd, maar is beleefd gebleven en heeft gezegd dat zij de officiële waarschuwing ongepast en onterecht vond. Vervolgens is haar collega [W.] erbij geroepen, heeft [A.] haar kennis laten nemen van de officiële waarschuwing en is deze wederom aan [verweerster] overhandigd. Er is een woordenwisseling geweest waarbij [A.] zeer boos was en schreeuwde tegen [verweerster] , die geprobeerd heeft nuchter te antwoorden. Op haar voorstel aan [A.] om samen met [B.] , [C.] en [V.] om de tafel te gaan zitten om te beoordelen of [verweerster] ongepast had gehandeld reageerde [A.] furieus. [verweerster] heeft ten aanzien van hen een spreekverbod opgelegd gekregen en is geschorst. Diezelfde dag heeft [B.] herhaaldelijk geprobeerd [verweerster] te bereiken, waarna [verweerster] haar heeft teruggebeld om haar ervan in kennis te stellen dat zij geen contact meer mocht onderhouden met de gemeente. Er is dus geen sprake van schending van de geheimhoudingsplicht. Daarnaast werkt geheimhouding twee kanten op, want als wordt afgesproken de vuile was niet buiten te hangen dan dienen beide partijen zich daaraan te houden, hetgeen niet is gebeurd want [A.] had al contact opgenomen met [B.] nog voordat [verweerster] haar had teruggebeld. De authenticiteit van de op schrift gestelde verklaring van [B.] wordt overigens betwist. Ook wordt betwist dat [verweerster] heeft gedreigd om een boekje te doen over Stichting Zijn of het project buiten de Stichting Zijn voort te zullen zetten.
4.3
Gelet op het voorgaande is er volgens [verweerster] geen sprake van verwijtbaar handelen zodanig dat van Stichting Zijn niet gevergd kan worden het dienstverband te laten voortduren. In dit verband voert [verweerster] nog aan dat zij niet kon weten dat zij zonder instemming van [A.] niet de betrokken gemeentefunctionarissen mocht raadplegen. Dit is nooit gecommuniceerd met haar en er is geen standaardprocedure op dit gebied.
4.4
De stellingen van partijen worden voor zover nodig in het kader van de beoordeling van het verzoek nader besproken.

5.De beoordeling

5.1
Op grond van artikel 7:671b lid 1 gelezen in samenhang met artikel 7:669 lid 1 BW kan de kantonrechter op verzoek van de werkgever de arbeidsovereenkomst ontbinden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn, al dan niet met behulp van scholing, in een andere passende functie niet mogelijk is of niet in de rede ligt en er geen opzegverboden gelden. Gesteld noch gebleken is dat een opzegverbod geldt.
Ontbinding wegens verwijtbaar handelen of nalaten
5.2
Bij een verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:669 lid 3 sub e BW dient in voldoende mate komen vast te staan dat er sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
5.3
Niet in geschil is dat Stichting Zijn een platte organisatiestructuur kent, waar medewerkers verantwoordelijkheid krijgen en zo autonoom mogelijk hun werk verrichten, althans voldoende staat vast dat [verweerster] bij de uitoefening van haar werkzaamheden voor het project ‘Dienstenruil’ een behoorlijke mate van autonomie heeft gehad, ook om externen daarbij te betrekken.
5.4
Weersproken is dat voor contacten met (vertegenwoordigers van) de gemeente een protocol of standaardprocedure is, zodat dat niet vaststaat. Dat neemt niet weg dat [verweerster] heeft moeten aanvoelen dat zij toestemming nodig had van [A.] voor de presentatie van het project op 30 september 2016 bij de gemeente Goeree-Overflakkee ten overstaan van gemeenteambtenaar [B.] en wethouder [C.] , ook omdat de eerdere presentatie bij de gemeente door [A.] zelf werd gedaan, en temeer nu onweersproken is dat de gemeente de belangrijkste relatie en subsidieverlener is van Stichting Zijn. Gesteld noch gebleken is dat [verweerster] die toestemming heeft gevraagd aan [A.] , laat staan verkregen. Alleen al hierom is het begrijpelijk dat [A.] gepikeerd is geweest door het optreden en [verweerster] haar afkeuren daarvan te kennen heeft willen geven, ook al is het resultaat van de presentatie bij de gemeente volgens [verweerster] goed geweest.
5.5
De keuze van [A.] om haar afkeuren tot uiting te brengen met een op schrift gestelde officiële waarschuwing is - gegeven de tot dan toe bestaande arbeidsrelatie tussen partijen - minder gelukkig te noemen, mede omdat de situatie daarmee meteen op scherp is gezet. Vaststaat dat [verweerster] hierop heeft gereageerd. Of vervolgens [verweerster] of [A.] uit de bocht is gevlogen, of beiden, kan om na te noemen redenen in het midden blijven. Vaststaat dat de situatie is geëscaleerd.
5.6
[verweerster] erkent het voorstel te hebben gedaan aan [A.] om samen met [B.] , [C.] en [V.] om de tafel te gaan zitten om te beoordelen of zij ongepast had gehandeld. Dat [A.] hierop boos heeft gereageerd, is zonder meer aannemelijk want het voorstel gaat voorbij aan de kritiek aan het adres van [verweerster] en getuigt (wederom) van geen gevoel voor verhoudingen.
5.7
[verweerster] is geschorst en heeft een contactverbod opgelegd gekregen. Dat laatste heeft onder meer betrekking gehad op contact van [verweerster] , uit hoofde van haar functie, met de gemeente, in het bijzonder met [B.] . Anders dan [verweerster] lijkt aan te voeren, werkt zo’n contactverbod niet twee kanten op in die zin dat het verbod tevens met zich zou brengen dat ook Stichting Zijn geen contact zou mogen hebben met (vertegenwoordigers van) de gemeente, bijvoorbeeld om mededeling te doen van de schorsing van [verweerster] . Dat stond Stichting Zijn vrij, ook om bij de gemeente “de vuile was buiten te hangen” als dat laatste al is gebeurd.
5.8
In weerwil van het verbod heeft [verweerster] telefonisch contact opgenomen met [B.] . Misschien is dat geweest naar aanleiding van pogingen van [B.] om haar telefonisch te bereiken, maar dat laat onverlet dat [verweerster] zodoende het contactverbod heeft overtreden. Dat is verwijtbaar, maar op zichzelf genomen niet voldoende om de arbeidsovereenkomst te ontbinden.
5.9
Hierover zou anders kunnen worden geoordeeld als (deels) komt vast te staan wat [verweerster] tegen [A.] heeft gezegd voorafgaand aan het schorsingsbesluit en/of wat [verweerster] tegen [B.] heeft gezegd tijdens het telefoongesprek. Dat staat nu niet vast, omdat [verweerster] ontkent tegen [A.] te hebben gezegd dat zij bij de gemeente en bij [V.] een boekje zou opendoen over Stichting Zijn en dat zij zelf buiten Stichting Zijn om verder zou gaan met het project ‘Dienstverlening’. Ook betwist [verweerster] de authenticiteit van de op schrift gestelde verklaring van [B.] over het telefoongesprek met haar. Ten aanzien hiervan is nadere bewijslevering nodig, maar om proceseconomische redenen wordt afgezien om hiertoe gelegenheid te bieden, want het verzoek is toewijsbaar op de subsidiaire grondslag.
Ontbinding wegens verstoorde arbeidsverhouding
5.1
Het verzoek is subsidiair gegrond op artikel 7:669 lid 3 aanhef en onder g BW. Ingevolge dit artikel wordt onder een redelijke grond als bedoeld in lid 1 verstaan een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
5.11
Tegen een ontbinding van de arbeidsovereenkomst op deze grondslag is in het verweerschrift niet opgekomen. Eerst ter zitting heeft [verweerster] aangevoerd zich ook hiertegen te verzetten. Haar verweer slaagt echter niet.
5.12
Onmiskenbaar is er sprake van een verstoorde arbeidsverhouding. De waarschuwing die [verweerster] gekregen heeft, de escalatie daarna resulterend in een schorsing met een contactverbod en de overtreding van dat verbod staven dat. Er is mediation beproefd, zonder resultaat. De schorsing is nog steeds van kracht.
5.13
Niet alleen is de arbeidsverhouding met de Stichting Zijn verstoord geraakt. Het heeft ook effect gehad op de relatie tussen Stichting Zijn en de gemeente, in het bijzonder [B.] , die niet onwetend en afzijdig is kunnen blijven. Dat maakt toekomstige samenwerking tussen [verweerster] en (vertegenwoordigers van) de gemeente tot een hachelijke onderneming, terwijl - nogmaals - de gemeente de belangrijkste relatie en subsidieverlener is van Stichting Zijn.
5.14
Dit maakt dat herplaatsing van [verweerster] in een andere passende functie (als al mogelijk) niet in de rede ligt.
5.15
Kortom, de arbeidsverhouding is zodanig verstoord dat van Stichting Zijn in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Daarom wordt het verzoek toegewezen en de arbeidsovereenkomst ontbonden.
5.16
Geen grond is er voor het oordeel dat één van partijen hierin in overwegende mate een verwijt treft.
5.17
Op de voet van artikel 7:671b, lid 8, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 7:672 lid 1 en lid 2, aanhef en onder a, BW vindt de ontbinding plaats met ingang van 1 juli 2017. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, verminderd met de duur van deze procedure, met dien verstande dat een termijn van ten minste één maand resteert.
5.18
Op grond van artikel 7:673 lid 1 BW is Stichting Zijn een transitievergoeding verschuldigd aan [verweerster] , nu de arbeidsovereenkomst meer dan 24 maanden heeft geduurd en op verzoek van Stichting Zijn wordt ontbonden. Omdat de gedragingen van [verweerster] niet als ernstig verwijtbaar gekwalificeerd worden, is er geen ruimte om op de voet van artikel 7:673 lid 7 onder c, BW vast te stellen dat geen transitievergoeding verschuldigd is. De transitievergoeding wordt bepaald op € 1.250,23 bruto.
5.19
Anders dan [verweerster] voorstaat, is het niet mogelijk om haar een billijke vergoeding toe te kennen, want dat kan alleen bij ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, waarvan geen sprake is.
5.2
Gelet op het overwogene onder 5.16 worden de proceskosten gecompenseerd, in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
- ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 1 juli 2017;
- veroordeelt Stichting Zijn om aan [verweerster] een transitievergoeding te betalen van € 1.250,23 bruto;
- bepaalt dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
- wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.H. Poiesz en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
465