In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 mei 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. H. Yilmaz-Altindag, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), vertegenwoordigd door A.A. Verbeek. De zaak betreft de vaststelling van het dagloon van de eiser in het kader van de Ziektewet (ZW). Eiser had zich op 22 maart 2016 ziek gemeld na een dienstverband als uitzendkracht dat op 4 januari 2016 was aangevangen. Het UWV had bij besluit van 7 april 2016 vastgesteld dat eiser recht had op een ZW-uitkering, gebaseerd op een dagloon van € 44,88. Eiser was het niet eens met deze berekening en stelde dat hij in januari 2016 slechts 10 dagen had gewerkt, waardoor het dagloon niet door 20 maar door 10 gedeeld zou moeten worden. De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat het UWV de berekening van het dagloon correct had uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat de referteperiode en de berekening van de deeldagen in overeenstemming waren met de geldende wet- en regelgeving. Eiser heeft niet voldoende onderbouwd dat de toepassing van het Dagloonbesluit in zijn geval onredelijk was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.