In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 mei 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van een woninginbraak. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 120 uren. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. Tijdens de zitting op 21 april 2017 werd vastgesteld dat de politie na een melding braaksporen had aangetroffen bij de woning, maar dat er geen direct bewijs was dat de verdachte betrokken was bij de inbraak. De rechtbank concludeerde dat de beschikbare gegevens onvoldoende houvast boden voor de betrokkenheid van de verdachte en dat er geen bewijs was dat de verdachte als medepleger kon worden aangemerkt. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte werd opgelegd. De kosten van de benadeelde partij werden begroot op nihil.