In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 april 2017 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de ouders over de minderjarige [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2011. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om het gezag van de ouders te beëindigen en de gecertificeerde instelling (GI) tot voogd over de minderjarige te benoemen. De rechtbank oordeelde dat de ouders, ondanks hun pogingen om de situatie te verbeteren, niet in staat waren om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen binnen een aanvaardbare termijn. De minderjarige was sinds haar geboorte in een pleeggezin geplaatst en had daar een veilige en stabiele omgeving gevonden. De rechtbank concludeerde dat het in het belang van de minderjarige was om de huidige opvoedsituatie te continueren en dat de pleegouders met de voogdij belast moesten worden. Dit zou de nodige duidelijkheid geven over het toekomstperspectief van de minderjarige. De rechtbank heeft de ouders veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording over het gevoerde bewind over het vermogen van de minderjarige. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.