ECLI:NL:RBROT:2017:3345

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 april 2017
Publicatiedatum
2 mei 2017
Zaaknummer
517080
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van ouderlijk gezag na eerdere ontheffing in een jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 april 2017 uitspraak gedaan over het verzoek van een moeder om hersteld te worden in het ouderlijk gezag over haar minderjarige kind, geboren op 27 juni 2001. De moeder was eerder ontheven van het gezag bij beschikking van 9 maart 2012, waarbij de stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam als voogdes was benoemd. De moeder heeft in haar verzoekschrift aangevoerd dat de omstandigheden die destijds hebben geleid tot de ontheffing van haar gezag zijn veranderd. Ze heeft haar privéproblemen opgelost en de plaatsing van haar kind in een pleeggezin is beëindigd. De moeder is actief betrokken bij het behandelplan van haar kind en er wordt toegewerkt naar een thuisplaatsing.

De gecertificeerde instelling, de stichting Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, en de Raad voor de Kinderbescherming hebben het verzoek van de moeder ondersteund. Beide instanties hebben bevestigd dat de moeder haar leven op orde heeft en dat de redenen voor de eerdere ontheffing van het gezag niet meer aanwezig zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat het herstel van het gezag in het belang van de minderjarige is en dat de moeder in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van haar kind te dragen.

De rechtbank heeft het verzoek van de moeder toegewezen en haar hersteld in het ouderlijk gezag. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De rechtbank heeft tevens het verzoek van de GI afgewezen en opgemerkt dat de voogdij van de GI van rechtswege eindigt na deze beschikking. Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag binnen drie maanden na de dag van de beschikking.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
zaaknummer / rekestnummer : C/10/517080 / FA RK 16-10647
datum uitspraak: 11 april 2017
Beschikking betreffende herstel ouderlijk gezag
in de zaak van:
[Naam verzoeker], hierna: de moeder,
wonende op een geheim adres,
advocaat mr. J. Gravesteijn te 's-Gravenhage,
betreffende
[Naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [de minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbende aan:
de gecertificeerde instelling stichting Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond(voogdes), hierna te noemen de GI, gevestigd te Rotterdam.
De rechtbank merkt als informant aan:
de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Rotterdam.

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het verzoekschrift van de moeder, ingekomen op 20 december 2016;
-de briefrapportage van de GI van 20 maart 2017, tevens inhoudende een impliciet
verzoek tot een ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor de duur van een jaar.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting met gesloten deuren van 11 april 2017.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de minderjarige [de minderjarige] ,
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. J. Gravesteijn,
- mw. [naam 1] , zittingsvertegenwoordigster van de Raad,
- mw. [naam 2] , jeugdbeschermer bij de GI.
Voorts was ter zitting aanwezig dhr. [naam 3] , de partner van de moeder.

2.De vaststaande feiten

Op 27 juni 2001 is te Rotterdam geboren de minderjarige [Naam minderjarige] .
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 9 maart 2012 zijn de moeder en de vader ontheven van het gezag over [de minderjarige] . Hierbij is de stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam, rechtsvoorgangster van de GI, benoemd tot voogdes over [de minderjarige] .

3.Het verzoek

Het verzoekschrift strekt tot herstel van het gezag van de moeder. Daartoe is door en namens de moeder ter zitting het volgende naar voren gebracht.
De redenen die destijds ten grondslag hebben gelegen aan de beslissing tot ontheffing van de moeder van haar gezag zijn komen te vervallen. De privéproblemen van de moeder zijn opgelost en de plaatsing van [de minderjarige] in het perspectiefbiedend pleeggezin is beëindigd.
De moeder is na de ontheffing van haar gezag altijd betrokken gebleven bij [de minderjarige] . Zo is zij thans ook betrokken bij zijn behandelplan. Er wordt toegewerkt naar een thuisplaatsing bij haar. De juridische situatie van de moeder dient daarom in overeenstemming te worden gebracht met de feitelijke situatie.

4.De standpunten

De GI ondersteunt het verzoek van de moeder. De moeder is betrokken bij [de minderjarige] . Zij heeft haar leven op orde gekregen en heeft een ondersteunende partner. De gronden die destijds hebben geleid tot de ontheffing van het gezag van moeder zijn dus niet meer aanwezig. De moeder kan meer aan en neemt haar verantwoordelijkheden. Het is de bedoeling dat [de minderjarige] op termijn doorstroomt vanuit De Vaart naar Rijnhove. Thuisplaatsing zal worden ingezet zodra de moeder over een nieuwe en ruimere woning beschikt. In de thuissituatie is nog wel ondersteuning noodzakelijk, de GI acht daarom een ondertoezichtstelling van belang. De verloven naar huis verlopen goed. Gezien wordt dat [de minderjarige] zijn moeder en haar partner respecteert.
De Raad ondersteunt het verzoek van de moeder eveneens. Er is sprake van gewijzigde (positieve) omstandigheden bij de moeder. Bij [de minderjarige] is sprake van kind-eigen problematiek. [de minderjarige] is uit huis geplaatst in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp. Een ondertoezichtstelling wordt in verband daarmee nog wel noodzakelijk geacht voor de nodige ondersteuning. De Raad doet daartoe ter terechtzitting een mondeling verzoek.

5.De beoordeling

Ingevolge artikel 1:277, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechtbank de ouder wiens gezag is beëindigd, op zijn verzoek in het gezag herstellen indien:
a. herstel in het gezag in het belang van de minderjarige is, en
b. de ouder duurzaam de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, bedoeld in artikel 247, tweede lid, in staat is te dragen.
Ingevolge artikel 1:247, tweede lid BW wordt onder verzorging en opvoeding mede verstaan de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind, alsmede het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat aan beide criteria wordt voldaan.
Nu zowel de GI - tevens de voogdes van [de minderjarige] - als de Raad, als de instelling waar [de minderjarige] verblijft een terugplaatsing van de [de minderjarige] bij de moeder ondersteunen, is de rechtbank ervan overtuigd dat het gezag van moeder kan worden hersteld. De rechtbank is bovendien van oordeel dat het ook in het belang van [de minderjarige] is als hij weer aan de moeder wordt toevertrouwd. Daarmee wordt duidelijkheid gecreëerd over zijn toekomstperspectief. De omstandigheid dat hulpverlening in de thuissituatie bij de moeder door de GI en de Raad noodzakelijk wordt geacht, maakt dit niet anders. Immers, zowel de GI als de Raad zijn van oordeel dat deze hulpverlening ambulant, in de thuissituatie bij de moeder, geboden kan worden en de moeder staat positief tegenover deze hulpverlening en toont zich gemotiveerd daarvoor. Gezien het voorstaande zal het verzoek van de moeder om te worden hersteld in het gezag over [de minderjarige] worden toegewezen.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat de voogdij van de GI over [de minderjarige] ingevolge artikel 1:281, eerste lid, onder b, BW juncto artikel 1:281, tweede lid, BW van rechtswege eindigt daags nadat deze beschikking is verstrekt of verzonden.
Aangezien de Raad in dezen de aangewezen instantie is om een ondertoezichtstelling te verzoeken, zal het (impliciete) verzoek van de GI worden afgewezen. Het verzoek van de Raad zal bij gelijktijdige maar separate beschikking worden geminuteerd.

5.De beslissing

De rechtbank:
herstelt de moeder in het ouderlijk gezag over [de minderjarige] ;
verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het verzoek van de GI.
Deze beschikking is gegeven door mr. O.E.M. Leinarts, voorzitter tevens kinderrechter, mrs. S.C.C. Hes-Bakkeren en F. Aukema-Hartog, rechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. V.A. Versloot op 11 april 2017.
De voorzitter is buiten staat deze beschikking te ondertekenen, voor deze de oudste rechter.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.