ECLI:NL:RBROT:2017:3271

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 april 2017
Publicatiedatum
1 mei 2017
Zaaknummer
10/701001-17 / TUL VV 10/701208-14 TUL VV 22/000795-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor diefstal met braak, veroordelingen voor schuldheling, schuldwitwassen, poging diefstal in vereniging door middel van braak en het voorhanden hebben van harddrugs

Op 7 april 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal met braak, schuldheling, schuldwitwassen, poging tot diefstal in vereniging door middel van braak en het voorhanden hebben van harddrugs. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de diefstal met braak, omdat het bewijs daarvoor niet wettig en overtuigend was. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte wel schuldig was aan de andere ten laste gelegde feiten. De officier van justitie had gevorderd om de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van zeven maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De rechtbank heeft deze eis grotendeels overgenomen, waarbij zij de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging heeft genomen. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan een poging tot woninginbraak, schuldheling, het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en heroïne, en schuldwitwassen. De rechtbank heeft ook de in beslag genomen voorwerpen, waaronder gouden sieraden, verbeurd verklaard. De verdachte is eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat heeft bijgedragen aan de beslissing om een gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank heeft de verdachte ook onderworpen aan reclasseringstoezicht en bijzondere voorwaarden opgelegd om recidive te voorkomen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/701001-17
Parketnummer vordering TUL VV: 10/701208-14
Parketnummer vordering TUL VV: 22/000795-16
Datum uitspraak: 7 april 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de penitentiaire inrichting Rotterdam - locatie Hoogvliet,
raadsvrouw mr. M. Wever, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 7 april 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.D. van den Berg heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 2 primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd;
  • tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde strafdelen in de zaken met parketnummer 10/701208-14 en parketnummer 22/000795-16.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering
4.2.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft vrijspraak bepleit voor de feiten 1, 2, en 4. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is voor de intentie van de verdachte om in te breken.
Ten aanzien van het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte niet had hoeven vermoeden dat er goederen afkomstig van een misdrijf in de tas zaten.
Met betrekking tot feit 4 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat niet duidelijk is waar de sieraden vandaan komen. Evenmin is duidelijk of het echt goud betreft. Tevens heeft zij verzocht om vrijspraak voor feit 3, waar dat ziet op heroïne, omdat de rapportage van het NFI alleen ziet op cocaïne.
4.2.2.
Beoordeling
De rechtbank verwerpt de verweren en overweegt daartoe het volgende.
Feit 1
Er is een melding van een getuige, de buurvrouw van de desbetreffende woning, die spreekt over twee mannen die bezig zijn met een poging woninginbraak. Zij omschrijft dat zij deze mannen ziet staan in de tuin van de buren, bij de achterdeur, terwijl er een breekijzer wordt gebruikt. Daarna ziet deze getuige dat de twee personen de brandgang inliepen en dat ze daar worden aangehouden door de politie. Daar staat tegenover dat de verdachten verschillende verklaringen afleggen over de reden en duur van hun samenzijn, en hetgeen er gebeurd is. Naar het oordeel van de rechtbank wordt er in die verklaringen geen openheid van zaken gegeven. Reden waarom de rechtbank de verklaring van de getuige volgt, die wordt ondersteund door de aangifte waaruit blijkt dat er braaksporen zijn aangetroffen bij de deur en het kozijn van die woning. Uit die gang van zaken leidt de rechtbank eveneens af dat er sprake is geweest van medeplegen door de verdachten. Een breekijzer leent zich er over het algemeen niet voor om door twee personen gehanteerd te worden, terwijl uit de waarnemingen van de getuige wel een nauwe en bewuste samenwerking tussen de twee verdachten kan worden afgeleid. Het gaat om twee personen die dicht bij elkaar staan tijdens de inbraakpoging en die ook nadat de poging is onderbroken samen optrekken. Door die omstandigheden en de later afgelegde verklaringen van de verdachte ziet de rechtbank aanleiding om de verklaring van de verdachte, dat hij zijn medeverdachte juist heeft proberen te weerhouden van de inbraakpoging, niet te volgen.
Feit 2
In de slaapkamer van de verdachte is een tas met goederen afkomstig van een inbraak aangetroffen. De verdachte heeft verklaard dat die tas daar neer is gezet door een persoon die niet met die goederen over straat kon. De verdachte heeft € 50, - voor het bewaren van die tas gekregen, maar vanwege zijn veiligheid kan hij de naam van de persoon voor wie hij de tas bewaarde niet vrijgeven. Toen de politie de woning betrad zag zij de tas, die zodanig openstond dat - zonder enige nadere handeling te hoeven verrichten - zichtbaar was dat er zich, naast allerhande sieraden en andere artikelen van waarde, een document in bevond ten name van ene [naam] , zijnde niet degene voor wie de verdachte zegt de tas in bewaring te hebben genomen. Alleen al uit deze omstandigheden leidt de rechtbank af dat de verdachte minimaal had moeten weten dat de goederen in de tas van enig misdrijf afkomstig waren.
Feit 3
Uit de indicatieve test die de politie heeft uitgevoerd blijkt dat er cocaïne en heroïne is aangetroffen bij de verdachte. Het NFI heeft de test bevestigd waar het om cocaïne gaat. Nu de verdachte op zitting heeft verklaard dat het mogelijk is dat er ook heroïne bij hem is aangetroffen, komt de rechtbank ook ten aanzien van de heroïne tot een bewezenverklaring.
Feit 4
De verdachte heeft verklaard dat hij de twee ringen en de ketting op straat, van een jongen die hij uit de buurt kent, heeft gekocht voor een bedrag van € 20, -. De naam van deze persoon wil de verdachte niet noemen. Deze handelswijze wijkt, gelet op het niet kunnen geven van openheid over de verkoper, de ongebruikelijk lage prijs voor de (gouden)sieraden en de plaats van de koop zodanig af van hetgeen gebruikelijk is, dat de verdachte op zijn minst had moeten vermoeden dat deze sieraden afkomstig waren van een misdrijf.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 01 januari 2017 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe
-eigening in/uit een woning aan [adres delict 1] weg te nemen goederen van hun gading en/of geld, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak , met een breekijzer en schroevendraaier, een achterdeur heeft geforceerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
Subsidiair:
hij in
de periodevan
30december 2016 tot en met 31 december 2016 te Rotterdam goederen, te weten twee tablets en een hoeveelheid sieraden, heeft voorhanden gehad , terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die goederen redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het door misdrijf, verkregen goederen betrof;
3.
hij op 01 januari 2017 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 10 gram van een materiaal bevattende cocaïne en 0,6 gram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en heroïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4.
hij op 01 januari 2017, te Rotterdam, een voorwerp, te weten twee gouden ringen en een gouden ketting, heeft voorhanden gehad, terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat dat voorwerp afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
poging diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
2. Subsidiair
schuldheling;
3.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
4.
schuldwitwassen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vier strafbare feiten, te weten een poging woninginbraak in vereniging gepleegd, schuldheling, het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en heroïne, en schuldwitwassen.
Uit het handelen van de verdachte kan worden afgeleid dat de feiten 1, 2 en 4 puur vanuit zijn verlangen naar financieel gewin zijn gepleegd. De verdachte heeft er geen rekening mee gehouden dat een (poging) woninginbraak niet alleen materiële schade veroorzaakt, maar ook gevoelens van onveiligheid voedt in de samenleving, en bij de gedupeerden in het bijzonder.
Het gebruik van cocaïne en heroïne - voor de volksgezondheid bedreigende stoffen - kan schadelijke lichamelijke, psychische en sociale gevolgen met zich meebrengen. Tevens is het gebruik daarvan bezwarend voor de samenleving, onder andere vanwege de door verslaafden gepleegde delicten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Door zich schuldig te maken aan schuldheling en schuldwitwassen heeft de verdachte bijgedragen aan het in stand houden van het criminele circuit, en tevens schade toegebracht aan de integriteit van het financiële en economische verkeer.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 10 maart 2017, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
Bouman GGZ, afdeling reclassering heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 29 maart 2017. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
De verdachte is een thans 21-jarige man die het tenlastegelegde ontkent. De reclassering ziet ondanks de ontkenning van de verdachte aanwijzingen voor leefgebieden waar zich problemen voordoen die de reclassering gezien het delict verleden van de verdachte van invloed acht op het recidiverisico.
Het gaat hierbij om het gedrag van de verdachte en zijn beperkte vaardigheden. De verdachte functioneert op zwakbegaafd niveau. Voorts acht de reclassering de leefomgeving, het sociale netwerk en het gebrekkige inkomen van verdachte van invloed op het recidiverisico. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. De reclassering adviseert het volwassenenstrafrecht toe te passen. Tevens adviseert de reclassering een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De rechtbank neemt het advies van de reclassering de verdachte te bestraffen conform het volwassenenstrafrecht over. Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De verdediging heeft subsidiair verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die niet hoger is dan de duur die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank ziet hier echter geen aanleiding voor, gelet op de ernst van de feiten.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaringen, passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen gouden ringen en gouden ketting verbeurd te verklaren.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht om teruggave van de in beslag genomen voorwerpen.
8.3.
Beoordeling
De in beslag genomen ringen en de ketting zullen worden verbeurd verklaard.
Het bewezen feit 4 is met betrekking tot deze voorwerpen begaan.
Niet is kunnen worden vastgesteld aan wie deze voorwerpen toebehoren.

9.Vorderingen tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis en arrest waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 09 januari 2015 van de kinderrechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de
toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse
sleutelsen
poging tot diefstal in vereniging gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd
in een woning, door iemand die zich aldaar tegen de wil van de rechthebbende
bevindtveroordeeld voor zover van belang tot jeugddetentie voor de duur van 6 maanden, waarvan een gedeelte groot 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 24 januari 2015.
Bij arrest van 04 augustus 2016 van het gerechtshof Den Haag is de verdachte ter zake van
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braaken
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutelsveroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan een gedeelte groot 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 19 augustus 2016.
9.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vorderingen toe te wijzen.
9.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht om de proeftijd van de zaak met parketnummer 10/701208-14 te verlengen, en heeft zich met betrekking tot de vordering in de zaak met rolnummer 22/000795-16 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank
9.4.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van het vonnis en het arrest en voor het einde van de proeftijden gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis en het arrest verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van de voorwaardelijke gedeelten van de bij dat vonnis en arrest aan de verdachte opgelegde straffen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 45, 57, 311, 417bis en 420quater van het Wetboek van Strafrecht, en artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) maanden,
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
2 (twee) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de
proeftijd, die hierbij wordt gesteld op
2 jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Bouman GGZ, afdeling reclassering, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met zijn medeverdachte [naam medeverdachte] , gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt;
3. de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van het forensisch jeugd ACT team van [naam GGZ instelling] , of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, en zal zich houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de directeur van die instelling zullen worden gegeven;
4. de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van de forensische polikliniek van Bouman GGZ, of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, en zal zich houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de directeur van die instelling zullen worden gegeven;
5. de veroordeelde zal verblijven in de instelling voor begeleid wonen/maatschappelijke opvang [naam instelling] , of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, en zal zich houden aan het (dag-)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
6. de veroordeelde zal zich inspannen voor een passende dagbesteding, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht (UWV/Leer en werktraject);
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere
vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
-
verklaart verbeurdals bijkomende straf voor feit 4: goednummers [beslagnummer 1] (2 STK sieraad, goudkleurige ringen) en [beslagnummer 2] (1 STK sieraad, goudkleurig ketting);
gelast de
tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijk gedeelte, groot 2 (twee) maanden, van de bij vonnis van 9 januari 2015 van de kinderrechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde jeugddetentie;
gelast de
tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijk gedeelte, groot 60 (zestig) dagen, van de bij arrest van 4 augustus 2016 van het gerechtshof Den Haag aan de veroordeelde opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter,
en mrs. E. van Schouten en A.A.T. Werner, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G. Polke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 01 januari 2017 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning aan [adres delict 1] weg te nemen goederen van zijn/hun gading en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goederen en/of geld onder zijn/haar/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, met een breekijzer en/of schroevendraaier, althans een hard voorwerp een (achter)deur heeft geforceerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij in of omstreeks van 28 december 2016 tot en met 30 december 2016 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning aan [adres delict 2] heeft weggenomen drie tablet(s) en/of een beamer en/of een hoeveelheid sieraden en/of twee laptops en/of een geldbedrag (in totaal ongeveer 1900 euro) en/of zilveren horloges en/of een stofzuiger en/of parfums en/of kleding en/of bewaarde navelstrengen en/of Nederlandse guldens en/of Turkse Lira's en/of Surinaams briefgeld en/of een sleutelbos en/of een mobiele telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), zulks nadat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), zich daarbij de toegang tot genoemde woning heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen en/of geld onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door braak en/of verbreking;
Subsidiair:
hij in of omstreeks van 28 december 2016 tot en met 31 december 2016 te Rotterdam (een) goed(eren), te weten twee tablets en/of een hoeveelheid sieraden, heeft verworven en/of heeft voorhanden gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dat goed/die goederen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf, namelijk door diefstal, althans door enig (ander) misdrijf, verkregen goed(eren) betrof;
3.
hij op of omstreeks 01 januari 2017 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 10 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 0,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij op of omstreeks 01 januari 2017, te Rotterdam, althans in Nederland, een voorwerp, te weten twee gouden ringen en/of een gouden ketting, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.