Op 7 april 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die ten laste was gelegd dat hij in de periode van 26 tot en met 28 december 2016 te Rotterdam een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad. De verdachte was op het moment van de zitting preventief gedetineerd in de penitentiaire inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet, en werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. Y. Moszkowicz. De officier van justitie, mr. A.Chr. Schaafsma, eiste een gevangenisstraf van 10 maanden met aftrek van voorarrest.
Tijdens de zitting werd het bewijs besproken, waarbij de verdediging vrijspraak bepleitte. De rechtbank concludeerde echter dat de verdachte op 26 december 2016 drie hotelkamers had geboekt en op 28 december 2016 een vuurwapen aantrof in kamer 437, waar hij verbleef. De verdachte had verklaard dat hij zijn pistool was vergeten en dat hij het kwam ophalen. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte het vuurwapen voorhanden had, en dat dit vuurwapen een geladen pistool van het merk Beretta betrof, met bijbehorende munitie.
De rechtbank oordeelde dat het handelen van de verdachte in strijd was met de Wet wapens en munitie, en dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid van het feit of de verdachte uitsloten. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 10 maanden, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor vergelijkbare delicten. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van de griffier, mr. J.G. Polke, en is openbaar uitgesproken op de datum van de uitspraak.