Op 7 april 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van een geladen vuurwapen op de openbare weg. De verdachte was op het moment van de zitting preventief gedetineerd in de penitentiaire inrichting Dordrecht. De officier van justitie, mr. A.Chr. Schaafsma, eiste bewezenverklaring van de tenlastelegging en veroordeling tot een gevangenisstraf van 9 maanden. De verdediging, vertegenwoordigd door raadsman mr. C.Y. Kekik, pleitte voor vrijspraak, stellende dat het bewijsminimum niet gehaald kon worden en verzocht om een getuige te horen die mogelijk meer informatie kon geven over de zaak.
De rechtbank heeft het bewijs beoordeeld en kwam tot de conclusie dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig was dat de verdachte het vuurwapen voorhanden had gehad en dit had weggegooid. De rechtbank wees het verzoek van de verdediging om de getuige te horen af, omdat er onvoldoende aanknopingspunten waren voor de aanwezigheid van een derde persoon die het wapen zou hebben weggegooid. De rechtbank oordeelde dat het bewezen feit, het voorhanden hebben van een vuurwapen, een ernstig strafbaar feit is dat een onaanvaardbaar gevaar voor de veiligheid van anderen met zich meebrengt.
Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank wees ook het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis af, omdat het persoonlijke belang van de verdachte niet opwoog tegen het belang van de strafvordering. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en werd openbaar uitgesproken op de datum van de uitspraak.