ECLI:NL:RBROT:2017:3259

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 april 2017
Publicatiedatum
1 mei 2017
Zaaknummer
10/701252-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling met een mes tijdens vechtpartij

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 april 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die tijdens een vechtpartij twee slachtoffers met een mes heeft gestoken en gesneden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 15 september 2016 in Rotterdam de slachtoffers, genaamd [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2], heeft aangevallen. De verdachte heeft zich beroepen op noodweer, maar de rechtbank oordeelde dat zijn reactie disproportioneel was. De rechtbank heeft de verdachte voor het onder 1 impliciet subsidiair en 2 primair ten laste gelegde bewezen verklaard, maar heeft hem voor het onder 2 primair ten laste gelegde ontslagen van alle rechtsvervolging op grond van noodweerexces. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn strafblad en eerdere rapportages van de Reclassering Nederland. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, evenals de noodzaak om de verdachte te weerhouden van toekomstige strafbare feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/701252-16
Datum uitspraak: 25 april 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie,
raadsvrouw mr. G.J. Schipper-de Bruijn, advocaat te Spijkenisse.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 11 april 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.A. van Wijk heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 impliciet subsidiair en 2 primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak onder 1 impliciet primair tenlastegelegde
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering
4.2.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 1 impliciet subsidiair en 2 primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, omdat de verdachte geen opzet – ook niet in voorwaardelijke vorm - op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangevers heeft gehad.
4.2.2.
Oordeel rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van de onder 1 impliciet subsidiair en 2 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling is vereist dat buiten redelijke twijfel staat dat het opzet van de dader gericht is geweest op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de slachtoffers.
Uit de verklaringen van de verdachte bij de politie en ter zitting is niet gebleken dat de verdachte het gevolg van zijn handelen heeft gewild. Van dit zogenaamde “bloot opzet” is dan ook geen sprake.
Van opzet op een bepaald gevolg is echter niet alleen sprake als de verdachte met de bedoeling handelde om een bepaald gevolg te laten intreden, maar ook als hij, gezien zijn handelingen, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat een bepaald gevolg intreedt. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer op een bepaald gevolg gericht te zijn geweest dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte de kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Uit genoemde bewijsmiddelen blijkt voldoende dat de verdachte aangever [naam slachtoffer 1] met een mes onder diens linker oksel heeft gestoken en aangever [naam slachtoffer 2] met een mes in diens bovenbeen heeft gesneden. Naar algemene ervaringsregels brengt het steken met een mes op die plaatsen van het lichaam het risico van zwaar lichamelijk letsel met zich mee, onder meer omdat daar slagaders lopen.
Dit geldt ook voor zover het letsel van [naam slachtoffer 2] , een wond van 15 centimeter in het bovenbeen tot in het onderhuidse vetweefsel, is veroorzaakt door een snijbeweging.
Wat betreft het steken van [naam slachtoffer 1] gaat de rechtbank uit van de verklaring van de verdachte bij de rechter-commissaris dat hij in zijn vuist (waarmee hij sloeg) het mes, dat in een plastic tas zat, vast had bij het handvat. Voor zover verdachte anders heeft verklaard, te weten dat hij het tasje vasthield bij de handvatten dan wel los in de hand, acht de rechtbank die verklaring(en), mede gelet op de toegebrachte steekwond, niet geloofwaardig.
Het handelen van verdachte – het steken en snijden – kan naar haar uiterlijke verschijningsvorm redelijkerwijs niet anders worden opgevat als zo zeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel van de aangever heeft aanvaard. Het verweer van de verdachte dat geen sprake is van het vereiste opzet op zwaar lichamelijk letsel moet dan ook worden verworpen.
4.2.3.
Conclusie
De rechtbank acht de onder 1 impliciet subsidiair en 2 primair ten laste gelegde pogingen tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair en het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
Hij op 15 september 2016 te Rotterdam ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd
[naam slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [naam slachtoffer 1] met een mes onder de linker oksel heeft gestoken, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 15 september 2016 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [naam slachtoffer 2] met een mes in een been heeft gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

Ten aanzien van het onder 1 impliciet subsidiair tenlastegelegde

5.1.
Standpunt verdediging / officier van justitie
Namens de verdachte is bepleit dat hij ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging, omdat hij heeft gehandeld uit noodweer. Daartoe is aangevoerd dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte door de aangever. De verdachte kon zich tegen dit acute gevaar slechts verdedigen door met het tasje te slaan waarin hij een mes had.
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de verdachte geen beroep op noodweer toekomt vanwege het ontbreken van een noodweersituatie.
5.2.
Beoordeling
Voor een geslaagd beroep op noodweer dient aannemelijk te zijn geworden dat de handeling van de verdachte, het steken met een mes in het lichaam van [naam slachtoffer 1] , noodzakelijk en geboden was ter verdediging tegen de ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van die [naam slachtoffer 1] .
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat tussen de verdachte en aangever [naam slachtoffer 1] op enig moment een vechtpartij is ontstaan. Niet is vast te stellen wie daarbij is begonnen. Wel staat vast dat er over en weer is geslagen. De verdachte heeft verklaard dat hij twee hoeken kreeg van de aangever, waarna de verdachte het mes heeft gepakt en daarmee in het bovenlichaam van de aangever heeft gestoken. De rechtbank is van oordeel dat uitgaande van deze verklaring van verdachte, dit door de verdachte toegepaste geweld de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden en dus niet proportioneel is. Gelet hierop kan geen sprake zijn van een geslaagd beroep op noodweer. Het verweer wordt derhalve verworpen.
De bewezen feiten leveren op:
1. impliciet subsidiair.
poging tot zware mishandeling;
2 primair.
poging tot zware mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Ten aanzien van het onder 2 primair tenlastegelegde

6.1.
Standpunt verdediging/officier van justitie
Namens de verdachte is bepleit dat hij ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging, omdat hij heeft gehandeld uit noodweerexces. Daartoe is aangevoerd dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte door de aangever. De verdachte kon zich tegen dit acute gevaar slechts verdedigen door uit te halen met een mes. Deze verdedigende handeling was het onmiddellijke gevolg van de hevige gemoedstoestand waarin de verdachte op dat moment verkeerde.
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de verdachte geen beroep op noodweerexces toekomt vanwege het ontbreken van een noodweersituatie.
6.2.
Beoordeling
De verdachte werd, terwijl hij wegliep na een eerdere confrontatie met aangever [naam slachtoffer 1] , van achteren aangevallen door aangever [naam slachtoffer 2] . Toen hij op de grond lag werd hij vervolgens door [naam slachtoffer 2] geschopt. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij sterretjes zag en dat hij bang was dat [naam slachtoffer 2] hem in coma zou schoppen.
Uit deze feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat er sprake is geweest van een noodweersituatie. De verdachte werd ogenblikkelijk en wederrechtelijk aangerand en had geen ruimte om zich aan deze aanranding te onttrekken. De verdachte heeft zich dan ook mogen verdedigen. Door echter met een mes in het been van [naam slachtoffer 2] te steken heeft de verdachte disproportioneel gehandeld. De rechtbank acht echter aannemelijk, mede gelet op het hierbij ontstane letsel van de verdachte zoals dit uit foto's blijkt, dat deze disproportionele reactie van de verdachte het gevolg is geweest van een hevige gemoedstoestand die is veroorzaakt door de wederrechtelijke aanranding door [naam slachtoffer 2] .
6.3.
Conclusie
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het beroep op noodweerexces slaagt en dat de verdachte niet strafbaar is. De verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging voor het onder 2 primair ten laste gelegde.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft gepoogd het slachtoffer [naam slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem met een mes in diens bovenlichaam te steken. Het slachtoffer heeft een steekwond opgelopen onder zijn linker oksel. Dat het slachtoffer geen ernstiger letsel heeft opgelopen is een gelukkige omstandigheid die niet aan de verdachte is te danken. Door zijn handelen heeft de verdachte op zeer ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van feiten als het onderhavige gedurende lange tijd, naast de lichamelijke gevolgen, de negatieve psychische gevolgen daarvan kunnen ervaren. Het feit heeft bovendien op de openbare weg plaatsgevonden hetgeen de in de maatschappij levende gevoelens van angst en onveiligheid versterkt.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 maart 2017, waaruit blijkt dat de verdachte wel criminele antecedenten heeft maar niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
De rechtbank heeft kennis genomen van een vroeghulprapport van 19 september 2016 van Reclassering Nederland.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De rechtbank zal een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Deze straf is lager dan door de officier van justitie is geëist omdat de rechtbank de verdachte voor het onder 2 bewezen verklaarde ontslaat van alle rechtsvervolging.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 impliciet subsidiair en 2 primair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte voor het onder 2 primair bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
verklaart de verdachte voor het overige strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte,
groot 2 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, na te melden voorwaarde overtreedt;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.A.M.J. Janssen-Timmermans, voorzitter,
en mrs. R.J.A.M. Cooijmans en J. Bergen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.G. Kuijs, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
op of omstreeks 15 september 2016 te Rotterdam ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd
[naam slachtoffer 1] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel
toe te brengen, met dat opzet die [naam slachtoffer 1] met een mes onder de
(linker) oksel, althans in het (boven)lichaam heeft gestoken, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij
op of omstreeks 15 september 2016 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer 2]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [naam slachtoffer 2] met een mes in een been heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij
op of omstreeks 15 september 2016 te Rotterdam [naam slachtoffer 2] heeft mishandeld door
die [naam slachtoffer 2] met een mes in een been te steken en/of te snijden.