In deze zaak heeft de besloten vennootschap Intrum Justitia Nederland B.V. een vordering ingesteld tegen een gedaagde, die in persoon is verschenen. De vordering betreft een bedrag van € 1.062,72, dat Intrum Justitia stelt te vorderen op basis van een overeenkomst die de gedaagde had met Vodafone Libertel B.V. De gedaagde heeft echter aangevoerd dat hij een bedrag per abuis niet had betaald, maar dat dit later door zijn partner is voldaan. Hij verzoekt om herstel van zijn telefoonaansluiting, omdat hij meent dat de afsluiting op een misverstand berust.
De kantonrechter heeft de procedure gevolgd aan de hand van verschillende processtukken, waaronder dagvaardingen en conclusies van antwoord. De rechter heeft vastgesteld dat de gedaagde een overeenkomst is aangegaan voor het gebruik van een mobiele telefoon en dat de vordering op hem is overgedragen aan Intrum Justitia. De rechter heeft geoordeeld dat de overeenkomst met betrekking tot de mobiele telefoon moet worden aangemerkt als een koop op afbetaling, maar dat de overeenkomst niet van kracht is geworden omdat de koopprijs van het toestel niet afzonderlijk is vastgesteld.
De kantonrechter heeft de vordering van Intrum Justitia afgewezen voor het toestelgedeelte, maar heeft wel een bedrag van € 58,33 toegewezen voor overige kosten die buiten het tegoed van het abonnement vallen. De vordering tot vergoeding van vervallen rente is afgewezen, omdat Intrum Justitia een onjuist bedrag aan hoofdsom heeft opgegeven. De gedaagde is veroordeeld in de proceskosten van Intrum Justitia, met uitzondering van een overschrijding van het griffierecht. Het vonnis is uitgesproken door mr. P. Vlaswinkel op 19 mei 2017.