ECLI:NL:RBROT:2017:3162

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 april 2017
Publicatiedatum
25 april 2017
Zaaknummer
10/750117-15/ Raadkamernummers 16/2666 en 16/2667
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding en niet-ontvankelijkheid in strafzaak na overdracht aan buitenlandse autoriteiten

Op 29 augustus 2016 heeft de verzoeker een verzoekschrift ingediend op grond van de artikelen 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verzoeken zijn op 30 maart 2017 door de raadkamer van de Rechtbank Rotterdam in het openbaar behandeld. De officier van justitie, mr. M. Blom, en de advocaat, mr. M.G. Eckhardt, zijn gehoord, maar de verzoeker is niet verschenen. De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en het raadkamerdossier, dat deel uitmaakt van de strafzaak tegen de verzoeker.

De verzoeker heeft verzocht om een schadevergoeding van € 6.210,- voor de schade die hij heeft geleden door zijn voorlopige hechtenis van 77 dagen, en om een vergoeding van € 550,- voor kosten van rechtsbijstand. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van de verzoeken, stellende dat de zaak niet is geëindigd maar is overgedragen aan de Franse autoriteiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zaak tegen de verzoeker in Nederland formeel is geëindigd door sepot, maar dat de vervolging feitelijk is voortgezet in Frankrijk.

De rechtbank oordeelt dat de verzoeker niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoeken, omdat de strafzaak niet is geëindigd in de zin van artikel 89 Sv. De rechtbank heeft steun gevonden in de wetsgeschiedenis van artikel 552t Sv, die aangeeft dat bij overdracht van strafvervolging naar een andere staat geen aanspraak op schadevergoeding kan ontstaan. De rechtbank heeft daarom besloten dat de verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn verzoeken, zowel voor het verzoek onder RK-nummer 16/2666 als onder RK-nummer 16/2667.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 2
Parketnummer: 10/750117-15
Raadkamernummers: 16/2666 (89 Sv) en 16/2667 (591a Sv)
Beschikking van de rechtbank Rotterdam, meervoudige raadkamer, op de verzoeken als bedoeld in de artikelen 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[naam verzoeker] , verzoeker,

geboren te [geboorteplaats verzoeker] ( [geboorteland verzoeker] ) op [geboortedatum verzoeker] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen en zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats hier te lande,
voor deze zaak domicilie kiezende te ‘s-Gravenhage, (2511 EJ) Herengracht 38 A,
ten kantore van zijn advocaat mr. M.G. Eckhardt.

Procedure

Op 29 augustus 2016 is een verzoekschrift met verzoeken op grond van de artikelen 89 en 591a Sv ingediend.
De verzoeken zijn op 30 maart 2017 door de raadkamer in het openbaar behandeld. De officier van justitie mr. M. Blom en de advocaat mr. M.G. Eckhardt zijn gehoord. De verzoeker is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De rechtbank heeft kennis genomen van het verzoekschrift en van het raadkamerdossier, waarvan het dossier van de onder bovengenoemd parketnummer ingeschreven strafzaak tegen de verzoeker deel uitmaakt.

Inhoud verzoeken en standpunten

Standpunt verzoeker
Verzocht is allereerst dat aan de verzoeker op de voet van artikel 89 Sv ten laste van de Staat een bedrag van € 6.210,- wordt toegekend voor de schade ten gevolge van het voorarrest.
De verzoeker is op 18 mei 2015 in verzekering gesteld en op 3 augustus 2015 weer in vrijheid gesteld, zodat hij 77 dagen in preventieve detentie heeft verbleven. Bij brief van de officier van Justitie d.d. 2 augustus 2016 is aan verzoeker kenbaar gemaakt dat de zaak tegen hem is geseponeerd en dat geen verdere vervolging voor dit feit zal plaatsvinden wegens onvoldoende nationaal belang. Om die reden is de zaak in Nederland geëindigd zonder dat er een straf of maatregel is opgelegd en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Door het ondergaan van de, naar achteraf is gebleken, onterechte voorlopige hechtenis, heeft verzoeker schade geleden. Het komt verzoeker redelijk voor dat hem daarvoor compensatie wordt geboden in de vorm van een schadevergoeding ten laste van de Staat.
De officier van justitie had ten aanzien van de kennisgeving dat de strafvervolging werd over gedragen aan de Franse autoriteiten de weg van artikel 552t Sv dienen te volgen. Nu wordt verzoeker de mogelijkheid onthouden dat dit voorarrest in Frankrijk wordt verrekend dan wel dat hij daarvoor schadevergoeding kan krijgen.
Voorts is op de voet van artikel 591a Sv verzocht aan de verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding toe te kennen voor kosten voor rechtsbijstand, gemaakt in verband met het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift ter hoogte van het forfaitaire bedrag van € 550,- bij een behandeling in raadkamer, subsidiair € 280,- bij afdoening buiten zitting, althans een zodanige vergoeding als door de rechtbank in goede justitie te bepalen.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van de verzoeken. Hiertoe is aangevoerd dat voor een schadevergoeding op grond van artikel 89 Sv vereist is dat de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. De zaak tegen verzoeker is niet geëindigd maar overgedragen aan Frankrijk. Uit de brief van de Franse onderzoeksrechter [naam] van 5 december 2016, alsmede het sepotbesluit (dat de sepotcode 31 vermeldt – ‘onvoldoende nationaal belang’), blijkt dat genoegzaam. Het Nederlandse onderzoeksdossier (genaamd [dossiernaam 1] ) is op 21 april 2016 aan de Franse autoriteiten overgedragen. Het betreft hier een zonder meer bewijsbare zaak die om redenen van beleid is overgedragen aan Frankrijk. De zaak tegen verzoeker maakt daar deel uit van een groter, langlopender mensensmokkelonderzoek (genaamd [dossiernaam 2] ) door de Franse autoriteiten. Verzoeker is in het kader van dit onderzoek in Frankrijk wederom in voorarrest genomen op 28 juli 2016. De zaak is daarmee allerminst geëindigd als bedoeld in artikel 89 Sv.

Beoordeling

Ingevolge artikel 89 Sv kan slechts indien de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten, aan de gewezen verdachte een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden.
In geschil is de vraag of de zaak van verzoeker is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel als bedoeld in artikel 89 Sv.
Uit de overgelegde stukken en de toelichting daarop van de officier van justitie ter zitting, blijkt dat het sepot van de zaak tegen de verzoeker (conform de gehanteerde sepotcode) is ingegeven door de overdracht van de zaak aan de Franse autoriteiten. De brief van de Franse onderzoeksrechter [naam] , gedateerd 5 december 2016, vermeldt dat de verzoeker verdachte is in het onderzoek [dossiernaam 1] en dat het dossier betreffende de zaak tegen hem in het kader van dat onderzoek is overgedragen aan de Franse autoriteiten. Verzoeker zit in het kader van dit onderzoek sinds 28 juli 2016 in voorarrest in Frankrijk.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat voor overdracht van strafvervolging in beginsel de procedure voorzien in artikel 552wa jo. 552t Sv gevolgd dient te worden. Deze procedure biedt de verdachte immers een mogelijkheid tegen het voorstel tot overdracht een rechtsmiddel in te stellen. Het is de rechtbank niet duidelijk geworden waarom het openbaar ministerie in deze zaak klaarblijkelijk een andere weg heeft bewandeld door, zoals door de officier van justitie gesteld, een verzoek aan Frankrijk te doen om de vervolging over te nemen en vervolgens de zaak tegen de verzoeker te seponeren (wegens onvoldoende nationaal belang). De rechtbank is echter van oordeel dat dit voor beantwoording van de vraag die thans voorligt echter niet van belang is. Beantwoord dient immers te worden de vraag of de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel, niet of de zaak op de juiste wijze is overgedragen.
Hoewel de zaak in Nederland formeel geëindigd is door sepot, ziet de rechtbank aanleiding een materiële benadering te kiezen. Immers, de vervolging ter zake van de feiten naar aanleiding waarvan verzoeker in Nederland in voorlopige hechtenis zat (onderzoek [dossiernaam 1] ), is feitelijk niet geëindigd. Op basis van ditzelfde dossier (naar de rechtbank aanneemt, aangevuld met bevindingen uit Frans onderzoek) wordt verzoeker in Frankrijk op verzoek van het Nederlandse openbaar ministerie vervolgd. Gelet hierop kan het Nederlandse sepot niet worden beschouwd als het einde van de strafzaak tegen verzoeker.
De rechtbank vindt steun voor deze benadering in het bepaalde in artikel 552t Sv en de daarbij behorende wetsgeschiedenis die de rechtbank naar analogie van toepassing acht op de onderhavige zaak. Hieruit komt naar voren dat het niet wenselijk werd geacht dat in geval van overdracht van strafvervolging naar een andere staat, aanspraak op vergoeding van schade en kosten ontstaat, reden waarom de kennisgeving van (het voornemen tot) overdracht van strafvervolging werd ingevoerd (artikel 552t, lid 2 en 3 Sv). De rechtbank is van oordeel dat hoewel het openbaar ministerie in deze zaak niet een dergelijke kennisgeving heeft uitgebracht maar heeft gekozen voor een sepot, dezelfde redenering opgeld doet.
Uit het voorgaande volgt dat de strafzaak tegen de verzoek naar het oordeel van de rechtbank thans niet als geëindigd in de zin van artikel 89 Sv kan worden beschouwd. Om die reden dient verzoeker niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn verzoeken.

Beslissing

De rechtbank:
t.a.v. het onder RK-nummer 16/2666 ingeschreven verzoek:
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
t.a.v. het onder RK-nummer 16/2667 ingeschreven verzoek:
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. Laukens, voorzitter,
en mrs. E.A. Poppe-Gielesen en M.M. Dolman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Hoeff, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2017.