ECLI:NL:RBROT:2017:3162
Rechtbank Rotterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Verzoek om schadevergoeding en niet-ontvankelijkheid in strafzaak na overdracht aan buitenlandse autoriteiten
Op 29 augustus 2016 heeft de verzoeker een verzoekschrift ingediend op grond van de artikelen 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verzoeken zijn op 30 maart 2017 door de raadkamer van de Rechtbank Rotterdam in het openbaar behandeld. De officier van justitie, mr. M. Blom, en de advocaat, mr. M.G. Eckhardt, zijn gehoord, maar de verzoeker is niet verschenen. De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en het raadkamerdossier, dat deel uitmaakt van de strafzaak tegen de verzoeker.
De verzoeker heeft verzocht om een schadevergoeding van € 6.210,- voor de schade die hij heeft geleden door zijn voorlopige hechtenis van 77 dagen, en om een vergoeding van € 550,- voor kosten van rechtsbijstand. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van de verzoeken, stellende dat de zaak niet is geëindigd maar is overgedragen aan de Franse autoriteiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zaak tegen de verzoeker in Nederland formeel is geëindigd door sepot, maar dat de vervolging feitelijk is voortgezet in Frankrijk.
De rechtbank oordeelt dat de verzoeker niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoeken, omdat de strafzaak niet is geëindigd in de zin van artikel 89 Sv. De rechtbank heeft steun gevonden in de wetsgeschiedenis van artikel 552t Sv, die aangeeft dat bij overdracht van strafvervolging naar een andere staat geen aanspraak op schadevergoeding kan ontstaan. De rechtbank heeft daarom besloten dat de verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn verzoeken, zowel voor het verzoek onder RK-nummer 16/2666 als onder RK-nummer 16/2667.