Op 23 februari 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een faillissementsprocedure. Verzoekster, bijgestaan door haar advocaat mr. G.H.G.M. van Berkel, heeft verzocht om de faillietverklaring van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam 2]. Dit verzoek was gebaseerd op een vordering van € 4.504,57 aan achterstallig loon en vakantiegeld, voortvloeiend uit een mondelinge arbeidsovereenkomst. Verweerster, vertegenwoordigd door de heer [naam 3] en bijgestaan door mr. S. van Steenwijk, heeft betwist dat er sprake was van een arbeidsovereenkomst en heeft aangevoerd dat verzoekster geen vorderingsrecht heeft.
Tijdens de zitting op 14 februari 2017 zijn beide partijen gehoord. Verweerster heeft onder andere een brief van Tafka Belastingadviseurs overgelegd, waaruit zou blijken dat zij geen medewerkers in dienst heeft of heeft gehad. De rechtbank heeft vastgesteld dat de salarisspecificaties die door verzoekster zijn overgelegd, niet voldoende bewijs leveren voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst. Verweerster heeft bovendien aangetoond dat de betalingen aan verzoekster niet door haar, maar door [naam 7] B.V. zijn gedaan.
De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is voor het bestaan van een vordering van verzoekster op verweerster. Gezien het summiere karakter van de faillissementsprocedure kan niet verder worden onderzocht of verzoekster daadwerkelijk een vordering heeft. Daarom wordt het verzoek tot faillietverklaring afgewezen. De beschikking is gegeven door mr. W.J. Geurts-de Veld, rechter, in aanwezigheid van griffier A. Mergen.