ECLI:NL:RBROT:2017:3134

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 februari 2017
Publicatiedatum
24 april 2017
Zaaknummer
C/10/518567 / FT RK 17/24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementsverzoek en afwijzing van de faillietverklaring wegens onvoldoende bewijs van een arbeidsovereenkomst

Op 23 februari 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een faillissementsprocedure. Verzoekster, bijgestaan door haar advocaat mr. G.H.G.M. van Berkel, heeft verzocht om de faillietverklaring van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam 2]. Dit verzoek was gebaseerd op een vordering van € 4.504,57 aan achterstallig loon en vakantiegeld, voortvloeiend uit een mondelinge arbeidsovereenkomst. Verweerster, vertegenwoordigd door de heer [naam 3] en bijgestaan door mr. S. van Steenwijk, heeft betwist dat er sprake was van een arbeidsovereenkomst en heeft aangevoerd dat verzoekster geen vorderingsrecht heeft.

Tijdens de zitting op 14 februari 2017 zijn beide partijen gehoord. Verweerster heeft onder andere een brief van Tafka Belastingadviseurs overgelegd, waaruit zou blijken dat zij geen medewerkers in dienst heeft of heeft gehad. De rechtbank heeft vastgesteld dat de salarisspecificaties die door verzoekster zijn overgelegd, niet voldoende bewijs leveren voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst. Verweerster heeft bovendien aangetoond dat de betalingen aan verzoekster niet door haar, maar door [naam 7] B.V. zijn gedaan.

De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is voor het bestaan van een vordering van verzoekster op verweerster. Gezien het summiere karakter van de faillissementsprocedure kan niet verder worden onderzocht of verzoekster daadwerkelijk een vordering heeft. Daarom wordt het verzoek tot faillietverklaring afgewezen. De beschikking is gegeven door mr. W.J. Geurts-de Veld, rechter, in aanwezigheid van griffier A. Mergen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Insolventie
Rekestnummer: [nummer]
BESCHIKKING op het verzoek van:
[naam 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
advocaat: mr. G.H.G.M. van Berkel,
strekkende tot faillietverklaring van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam 2] ,
gevestigd te [plaats 1] en kantoorhoudende te [plaats 2] aan de [adres] ,
verweerster,
advocaat: mr. S. van Steenwijk.

1.De procedure

Verzoekster, bijgestaan door mr. G.H.G.M. van Berkel, en verweerster bij monde van de heer [naam 3] , feitelijk leidinggever, bijgestaan door mr. S. van Steenwijk, zijn gehoord in raadkamer op 14 februari 2017. De uitspraak is bepaald op heden.
De advocaat van verweerster heeft op 22 februari 2017 een brief met bijlagen naar de rechtbank gestuurd, waarop de advocaat van verzoekster bij brief van dezelfde datum heeft gereageerd. De rechtbank ziet hierin geen aanleiding de behandeling van de zaak te heropenen.

2.Het verzoek

Verzoekster vordert uit hoofde van een mondelinge arbeidsovereenkomst een bedrag van
€ 4.504,57 aan achterstallig loon en vakantiegeld van verweerster. Daarnaast heeft zij gesteld dat ook andere werknemers, zoals de heer [naam 4] en mevrouw [naam 5] , achterstallig loon van verweerster te vorderen hebben. Omdat partijen geen schriftelijke arbeidsovereenkomst hebben gesloten heeft verzoekster salarisspecificaties overgelegd ter onderbouwing van haar standpunt dat verweerster haar werkgever is. Volgens verzoekster is dit het enige dat zij van haar werkgever ontvangen heeft.

3.Het verweer

Verweerster heeft gesteld dat aan verzoekster geen vorderingsrecht toekomt. Daartoe heeft zij aangevoerd dat er tussen partijen geen sprake is (geweest) van een arbeidsovereenkomst. Derhalve heeft verzoekster geen loonvordering op verweerster. Ter onderbouwing van haar stelling heeft verweerster een brief van Tafka Belastingadviseurs van 10 februari 2017 overgelegd, waarin wordt gesteld dat uit onderzoek is gebleken dat verweerster geen medewerkers in dienst heeft of heeft gehad. Ter zitting heeft de heer [naam 3] verklaard dat de door verzoekster overgelegde salarisspecificaties hem onbekend zijn. De heer [naam 3] heeft gesteld dat deze salarisspecificaties zijn opgesteld door de heer [naam 6] , die de boekhouding van de onderneming voerde. Volgens [naam 3] is in de samenwerking die hij met [naam 6] had veel mis gegaan. Ter verdere onderbouwing van haar standpunt heeft verweerster aangevoerd dat het salaris van verzoekster en de overige werknemers niet is betaald door verweerster maar (gedeeltelijk) door [naam 7] B.V. Zij heeft daarbij betalingsoverzichten van de rekening van [naam 7] B.V. overgelegd. Volgens verweerster is dit ook de onderneming waarin de activiteiten worden verricht en is verweerster niet meer dan een ‘plank-BV’ waarin niets gebeurt. Verder heeft verweerster zich op het standpunt gesteld dat uit de salarisspecificaties niet kan worden afgeleid wie de werkgever is. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft verweerster een schriftelijke arbeidsovereenkomst van de heer [naam 4] met [naam 7] B.V. overgelegd en een salarisspecificatie van de heer [naam 4] waarbij als afzender [naam 8] B.V. staat vermeld. Deze laatste B.V. staat volgens verweerster op naam van de vrouw van [naam 6] .

3.De beoordeling

Ingevolge artikel 6 van de Faillissementswet wordt de faillietverklaring uitgesproken, indien summierlijk blijkt van het bestaan van feiten en omstandigheden die aantonen dat de schuldenaar in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen en, als een schuldeiser het verzoek doet, ook van het vorderingsrecht van deze. Van de hiervoor bedoelde feiten en omstandigheden blijkt in het algemeen indien sprake is van pluraliteit van schuldeisers terwijl tenminste één vordering opeisbaar is.
De rechtbank overweegt als volgt.
Gelet op de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting is de rechtbank van oordeel dat verweerster het vorderingsrecht van verzoekster voldoende gemotiveerd heeft betwist. De rechtbank overweegt dat het feit dat verweerster op de loonspecificaties als afzender staat vermeld, een aanwijzing is voor het zijn van werkgever. Daar staat tegenover dat verweerster voldoende onderbouwd heeft gesteld dat het salaris van verzoekster niet door verweerster maar door [naam 7] B.V. is voldaan, en dat bij een andere werknemer (de heer [naam 4] ), evenals volgens verweerster bij verzoekster het geval is, de afzender op de salarisspecificatie niet dezelfde is als de werkgever.
Hoewel het kwalijk is dat het gebrek aan een schriftelijke arbeidsovereenkomst en het gebruik van meerdere ondernemingen voor het aangaan van arbeidsovereenkomsten, het verzenden van loonspecificaties en het verrichten van salarisbetalingen, op dit moment in het nadeel van verzoekster werkt, dient de rechtbank op dit moment te concluderen dat niet met voldoende zekerheid is vast te stellen dat verzoekster in dienst is of is geweest van verweerster en dat verzoekster uit hoofde van achterstallig loon en vakantiegeld een vordering op verweerster heeft.
Het summiere karakter van de faillissementsprocedure laat niet toe om nader te onderzoeken of verzoekster daadwerkelijk een vordering op verweerster heeft. Dit zal eventueel uitgemaakt moeten worden in een bodemprocedure. Bij gebreke van een voldoende vaststaande vordering van verzoekster kan de faillissementsaanvraag niet worden toegewezen.
Het verzoek tot faillietverklaring wordt daarom afgewezen.
De beslissing
De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot faillietverklaring.
Deze beschikking is op 23 februari 2017 gegeven door mr. W.J. Geurts-de Veld, rechter, in aanwezigheid van A. Mergen, griffier. [1]

Voetnoten

1.