ECLI:NL:RBROT:2017:3123
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot omzetting van faillissement naar schuldsaneringsregeling wegens gebrek aan goede trouw en onvoldoende inspanningen voor hoger inkomen
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 februari 2017 uitspraak gedaan over het verzoek van een failliete ondernemer om zijn faillissement op te heffen en tegelijkertijd een schuldsaneringsregeling toe te passen. De verzoeker, die op 30 september 2014 failliet was verklaard, had een verzoekschrift ingediend, maar de curator had negatief geadviseerd. Tijdens de zitting op 3 februari 2017 werd de verzoeker gehoord, maar de rechtbank oordeelde dat het verzoek niet kon worden toegewezen.
De rechtbank stelde vast dat de verzoeker niet te goeder trouw was geweest bij het ontstaan van zijn schulden. Hij had een aanzienlijke schuld aan een vennootschap en had gelden voor privédoeleinden onttrokken zonder aan te tonen dat hij in staat was deze terug te betalen. Bovendien was de verzoeker als bestuurder van een failliete vennootschap aansprakelijk gesteld voor een faillissementstekort van € 430.000,-- wegens onbehoorlijk bestuur. De rechtbank concludeerde dat de verzoeker onvoldoende inspanningen had geleverd om zijn inkomen te verhogen na het faillissement, wat ook zijn goede trouw in twijfel trok.
De rechtbank oordeelde dat de verzoeker niet voldeed aan de vereisten voor toelating tot de schuldsaneringsregeling, aangezien zijn schulden binnen de relevante periode waren ontstaan en hij niet had aangetoond dat hij zich maximaal zou inspannen om baten voor de boedel te verwerven. Daarom werd het verzoek tot opheffing van het faillissement en toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. A.M. van Kalmthout, rechter, en in aanwezigheid van N. van Gaans, griffier, in het openbaar uitgesproken.