In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 januari 2017 uitspraak gedaan over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van een schuldenares. De rechtbank oordeelde dat de schuldenares toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen onder de schuldsaneringsregeling. De schuldenares had haar informatieverplichting niet naar behoren nageleefd en had nagelaten om haar inkomen boven het vrij te laten bedrag volledig af te dragen aan de boedelrekening. Dit leidde tot een aanzienlijke boedelachterstand van bijna € 12.000,-. De rechtbank overwoog dat de schuldenares onvoldoende had gesolliciteerd en dat er nieuwe schulden waren ontstaan, wat in strijd was met de voorwaarden van de schuldsaneringsregeling.
De rechtbank nam in haar beoordeling mee dat de schuldenares, ondanks haar ziekmelding en de behandeling bij een psycholoog, niet had aangetoond dat zij niet in staat was om aan haar verplichtingen te voldoen. De rechtbank vond het onbegrijpelijk dat de schuldenares geen enkele reservering had gemaakt voor haar schuldeisers en dat zij niet eerder was begonnen met het inlopen van de achterstand. De rechtbank concludeerde dat de schuldenares niet aannemelijk had gemaakt dat zij in staat zou zijn om de achterstand in te lopen, zelfs niet met een mogelijke verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling.
Op basis van deze overwegingen heeft de rechtbank het verzoek om verlenging van de schuldsaneringsregeling afgewezen en de toepassing van de regeling beëindigd op grond van artikel 350, derde lid, onder c en d, van de Faillissementswet. De rechtbank heeft tevens het salaris van de bewindvoerder vastgesteld, maar er waren geen baten beschikbaar om de vorderingen van de schuldeisers te voldoen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen acht dagen na de uitspraak.