ECLI:NL:RBROT:2017:3060
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling wegens gebrek aan goede trouw en onvoldoende inspanning tot werk
In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 10 april 2017 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, ingediend door de verzoeker op 11 januari 2017. De verzoeker, die inkomsten ontvangt op basis van de Participatiewet, heeft een schuldenlast die volgens zijn verklaring € 43.217,38 bedraagt. De rechtbank constateert echter dat er een evidente fout is gemaakt, aangezien dezelfde schuld tweemaal op de schuldenlijst staat vermeld. De rechtbank neemt daarom aan dat de werkelijke schuldenlast € 21.608,69 bedraagt.
De rechtbank oordeelt dat het verzoek tot schuldsanering alleen kan worden toegewezen als de verzoeker kan aantonen dat hij te goeder trouw is geweest met betrekking tot het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift. De rechtbank komt tot de conclusie dat de verzoeker niet aan deze voorwaarde voldoet. Hij heeft slechts één schuld aan ING Bank, ontstaan op 1 maart 2003, en is eerder toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling, die tussentijds is beëindigd omdat hij zijn verplichtingen niet nakwam.
Tijdens de zitting heeft de verzoeker verklaard dat hij sinds 2010 maandelijks € 50 heeft afbetaald op zijn schuld, maar ING Bank heeft het minnelijke aanbod afgewezen omdat de verzoeker zich onvoldoende inspant om betaald werk te vinden. De rechtbank merkt op dat de verzoeker niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij arbeidsongeschikt is en dat hij geen werk zoekt vanwege gezondheidsproblemen. De rechtbank heeft ernstige twijfels over de bereidheid van de verzoeker om aan de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling te voldoen. Gezien het gebrek aan goede trouw en de onvoldoende inspanning om werk te vinden, wijst de rechtbank het verzoek af.