ECLI:NL:RBROT:2017:3057

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 april 2017
Publicatiedatum
21 april 2017
Zaaknummer
C/10/519986 / FT EA 17/251
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling wegens gebrek aan goede trouw en lopende strafzaak

Op 10 april 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de afwijzing van een verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling. De verzoeker, die op 1 februari 2017 een verzoekschrift indiende, heeft een aanzienlijke schuldenlast van € 539.530,65 en ontvangt inkomsten uit een WIA-uitkering. De rechtbank oordeelt dat de verzoeker niet te goeder trouw is geweest in het ontstaan van zijn schulden, aangezien hij ondanks een hoge schuld aan de Rabobank nieuwe schulden is aangegaan en niet duidelijk heeft gemaakt welk inkomen hij uit zijn ondernemingen heeft genoten. Bovendien is er sprake van een lopende strafzaak tegen de verzoeker, die wordt vervolgd wegens het overleggen van een valse werkgeversverklaring bij de aankoop van een woning.

De rechtbank benadrukt dat voor toelating tot de schuldsaneringsregeling voldoende aannemelijk moet zijn dat de verzoeker in de vijf jaar voorafgaand aan het verzoek te goeder trouw is geweest en dat hij de verplichtingen uit de regeling zal nakomen. De rechtbank concludeert dat de verzoeker niet aan deze voorwaarden voldoet. De goede trouw is een belangrijke maatstaf, waarbij rekening wordt gehouden met de omstandigheden waaronder de schulden zijn ontstaan. De verzoeker heeft in het verleden aanzienlijke bedragen verdiend met gokken, maar heeft deze winsten niet aangewend voor het aflossen van zijn schulden.

De rechtbank wijst het verzoek af, omdat er gegronde vrees bestaat dat de verzoeker niet in staat zal zijn om aan zijn verplichtingen te voldoen, vooral gezien de lopende strafzaak en zijn houding ten opzichte van zijn schulden. De beslissing van de rechtbank is openbaar uitgesproken en de verzoeker heeft de mogelijkheid om binnen acht dagen hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
afwijzing toepassing schuldsaneringsregeling
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 10 april 2017
[naam],
[adres]
[woonplaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 1 februari 2017 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoeker is gehoord ter terechtzitting van 3 april 2017.

2.De feiten

Verzoeker ontvangt inkomsten uit een WIA-uitkering. De schuldenlast bedraagt volgens de verklaring als bedoeld in artikel 285 Faillissementswet € 539.530,65.

3.De beoordeling

Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als voldoende aannemelijk is dat verzoeker ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest en dat hij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. De rechtbank oordeelt dat het één noch het ander in het voorliggende geval aannemelijk is.
De goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan een verzoeker dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de verzoeker kan worden verweten dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van verzoeker voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties harerzijds om verhaal door de schuldeisers juist te frustreren en dergelijke.
Volgens verzoekers eigen verklaring verdiende hij vanaf 2005 als administrateur in dienst bij [werkgever] een bruto salaris van € 8.000. Met dit inkomen heeft verzoeker in 2007 een (aflossingsvrije) hypotheek afgesloten bij de Rabobank voor een bedrag van
€ 1.300.000. Verzoeker heeft met deze hypotheek, en met spaargeld dat hij had verdiend met pokeren, een huis gekocht voor € 1.700.000. Verzoeker is vervolgens vanwege bedrijfseconomische redenen ontslagen en heeft een WW-uitkering gekregen, waardoor zijn inkomen terugviel naar bruto € 3.000 en later € 1.800. Verzoeker is vervolgens in 2011 arbeidsongeschikt geraakt. In 2012 is er een achterstand in de hypotheekbetalingen aan de Rabobank ontstaan, als gevolg waarvan de woning is verkocht voor € 860.000, zodat er een restschuld overbleef, die thans € 452.000 bedraagt.
Verzoeker heeft twee ondernemingen gedreven. [onderneming 1] heeft bestaan vanaf 2004 tot 1 november 2016. Binnen deze onderneming hield verzoeker zich bezig met handel in eigen onroerend goed. De andere onderneming, [onderneming 2] heeft bestaan vanaf 1991. Op 9 november 2016 is geregistreerd dat deze rechtspersoon is opgehouden te bestaan omdat er geen bekende baten meer aanwezig zijn. Door verzoeker is niet inzichtelijk gemaakt welke resultaten deze ondernemingen hebben gehad en welk inkomen hij in dit kader heeft genoten.
Vervolgens heeft verzoeker in 2012 een tweede hypotheek afgesloten bij de Rabobank met als onderpand het huis van zijn broer. Verzoeker heeft ter terechtzitting verklaard dat deze lening is afgesloten omdat verzoeker op dat moment onvoldoende inkomsten had. Op de schuldenlijst staat tevens een derde lening aan de Rabobank uit 2016 van € 3.130,52. Verzoeker heeft ter terechtzitting verklaard niet te weten waar dit bedrag op ziet.
De Rabobank heeft het aanbod van de minnelijke regeling geweigerd onder de overweging dat de schuld niet te goeder trouw is ontstaan, nu verzoeker zich volgens deze schuldeiser met professioneel gokken heeft bezig gehouden. Deze weigering is verder niet toegelicht in het verzoekschrift. Desgevraagd heeft verzoeker ter zitting aangegeven dat hij de afgelopen jaren op ‘hobby-basis’ heeft gegokt. Nu verzoeker daarmee volgens zijn verklaring ter zitting in 2008 of 2009 ongeveer 400.000 dollar heeft verdiend, is aannemelijk dat hij ook de jaren daarna inkomsten uit hoofde van het gokken heeft gehad. De rechtbank is van oordeel dat de schuld aan de Rabobank van € 452.000 niet te goeder trouw onbetaald is gelaten, nu verzoeker dit geld niet heeft gebruikt ter aflossing van zijn schulden, waaronder zijn grootste schuld aan de Rabobank. Verder is op geen enkele manier inzichtelijk gemaakt welke inkomsten verzoeker uit zijn ondernemingen heeft genoten, zodat verzoeker ook op dit punt niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niets op zijn schulden had kunnen aflossen. Bovendien valt niet in te zien waarom verzoeker, terwijl hij al een grote schuld aan de Rabobank had, in 2012 en 2016 opnieuw leningen bij de Rabobank heeft afgesloten. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze schulden aan de Rabobank dan ook niet te goeder trouw ontstaan.
Voorts is ter terechtzitting gebleken dat verzoeker betrokken is bij een lopende strafzaak. Verzoeker wordt vervolgd wegens het overleggen van een valse werkgeversverklaring bij de koop van een woning in 2004 of 2005. De zitting vindt binnenkort plaats. De schuld aan advocatenkantoor De Roos & Pen van € 8.956,77,-, ontstaan op 4 juli 2013, is in het kader van deze strafzaak ontstaan. Verzoeker heeft ter zitting aangegeven dat het voorstel van het Openbaar Ministerie, om de zaak te schikken met 120 uur werkstraf en het betalen van een geldboete van € 20.000, door hem is afgewezen. Eén en ander brengt mee dat de rechtbank ervan uit moet gaan dat er een gerede kans is dat verzoeker vanwege deze strafzaak tot een sanctie wordt veroordeeld. Dat betekent dat er gegronde vrees is dat verzoeker niet aan zijn verplichtingen in de schuldsaneringsregeling zal kunnen voldoen, meer in het bijzonder de verplichting om geen nieuwe schulden te laten ontstaan (indien een geldboete zal worden opgelegd) en de verplichting zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven (indien een werkstraf of een vrijheidsbenemende straf zal worden opgelegd).
Daarnaast moet voldoende aannemelijk zijn dat verzoeker de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. De rechtbank oordeelt dat dit in het voorliggende geval niet aannemelijk is. Verzoeker heeft immers ter terechtzitting verklaard dat hij af en toe winst maakt met pokeren. Deze winst is naar eigen zeggen rond de € 800,- per keer. Verzoeker heeft aangegeven deze bedragen niet te gebruiken om zijn schulden af te lossen. Evenmin wordt deze winst door verzoeker aan de uitkeringsinstantie gemeld. Verzoeker meent dat de winst daarvoor te gering is. Gelet hierop heeft de rechtbank gegronde vrees dat verzoeker tijdens de wettelijke schuldsaneringsregeling niet al zijn inkomsten zal aanwenden om zoveel mogelijk baten voor de boedel te vergaren. Ook heeft de rechtbank gegronde vrees dat er nieuwe schulden zullen ontstaan, bijvoorbeeld in de vorm van terugvordering van aan verzoeker verstrekte uitkering. Van verzoeker mag, mede gelet op zijn aanzienlijke schuldenlast, een saneringsgezinde houding worden verwacht, waarvan tot nu toe nog niet is gebleken.
Feiten en omstandigheden die – ondanks het ontbreken van de goede trouw – toelating rechtvaardigen zijn niet voldoende aannemelijk geworden.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat dit niet betekent dat er geen andere feiten of omstandigheden zijn die eveneens tot afwijzing van het verzoek dienen te leiden.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. van Spengen, en in aanwezigheid van J.M.W. Pool, griffier in het openbaar uitgesproken op 10 april 2017. [1]
De griffier is buiten staat dit
vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.