ECLI:NL:RBROT:2017:3056

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 maart 2017
Publicatiedatum
21 april 2017
Zaaknummer
TUL 10/741449-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tenuitvoerlegging van voorwaardelijke gevangenisstraf na niet-naleving van bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 29 maart 2017 uitspraak gedaan over de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van 253 dagen. De veroordeelde was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 540 dagen, waarvan een deel voorwaardelijk was opgelegd met bijzondere voorwaarden. De officier van justitie diende op 16 maart 2017 een vordering in tot tenuitvoerlegging van het resterende deel van de voorwaardelijke straf, omdat de veroordeelde de bijzondere voorwaarden niet had nageleefd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde zich niet heeft gehouden aan de voorwaarden, waaronder het melden bij reclassering en het ondergaan van behandeling in een forensische kliniek. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gegrond verklaard, ondanks de argumenten van de verdediging dat de behandeling niet goed was verlopen door omstandigheden buiten de controle van de veroordeelde. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde verwijtbaar niet heeft voldaan aan de voorwaarden en gelastte de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 2
Parketnummer TUL: 10/741449-15
Beslissing van de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank Rotterdam in de zaak tegen de veroordeelde

[naam veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats veroordeelde] op [geboortedatum veroordeelde] ,
ingevolge een beslissing op grond van artikel 14fa van het Wetboek van Strafrecht
preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zuid West, locatie Dordtse Poorten,
raadsman mr. A.W. Grijseels, advocaat te Rotterdam.

Vordering

Op 16 maart 2017 heeft de officier van justitie een vordering ingediend tot tenuitvoerlegging van het bij vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank Rotterdam d.d. 27 mei 2016 aan de veroordeelde in voorwaardelijke vorm opgelegde (thans nog resterende) strafdeel.
Bij de vordering is overgelegd het rapport d.d. 7 maart 2017 van [naam GGZ instelling 1] (hierna ook: de reclassering).

Feiten

Bij voornoemd vonnis, dat onherroepelijk is geworden, is aan de veroordeelde een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 540 dagen met aftrek van voorarrest. Daarbij is met vaststelling van een proeftijd van 3 jaar bepaald dat een gedeelte van deze straf, groot 373 dagen, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de veroordeelde de gestelde algemene en bijzondere voorwaarden niet naleeft. Als bijzondere voorwaarden zijn onder meer gesteld:
1. De veroordeelde zal zich melden bij [naam instelling 1] , zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. De veroordeelde zal zich voor behandeling van zijn problematiek klinisch laten opnemen in forensische Verslavingskliniek [vestigingsplaats 1] — [naam instelling 2] , of bij een soortgelijke forensische instelling voor de duur van maximaal 12 maanden, en zal zich houden aan de aanwijzingen die door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling worden gegeven, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de (geneesheer-)directeur van die instelling verantwoord vindt;
3. De veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen bij de [naam instelling 1] of een soortgelijke instelling voor zijn problematiek, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt, met de mogelijkheid van een korte klinische (crisis)opname voor de duur van maximaal zeven weken.
Bij het vonnis is bevolen dat deze bijzondere voorwaarden en het aan genoemde reclasseringsinstelling opgedragen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Bij uitspraak van deze rechtbank van 23 juni 2016 werd de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafdeel bevolen voor de duur van 120 dagen.
De mededeling voorwaardelijke veroordeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is aan de veroordeelde verzonden.
Op 13 maart 2017 is de veroordeelde op de voet van artikel 14fa, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht aangehouden. De rechter-commissaris in deze rechtbank heeft op vordering van de officier van justitie de voorlopige tenuitvoerlegging van het resterende deel van de niet ten uitvoer gelegde vrijheidsstraf bevolen.

Procedure

De vordering is behandeld op de openbare terechtzitting van 29 maart 2017. De officier van justitie mr. D. Grip, de veroordeelde en de raadsman zijn gehoord. Voorts is als deskundige gehoord [naam deskundige 1] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering [vestigingsplaats 2] .

Standpunt officier van justitie

De officier van justitie heeft op de terechtzitting gepersisteerd bij de ingediende vordering tot tenuitvoerlegging van het resterende deel van de voorwaardelijk opgelegde straf, te weten 253 dagen.

Standpunt veroordeelde

De veroordeelde en zijn raadsman hebben zich op de terechtzitting primair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen. Daartoe is door de raadsman aangevoerd dat het niet slechts aan de veroordeelde -die openstaat voor hulp bij praktische zaken- is te wijten dat de behandeling niet van de grond is gekomen.
Subsidiair heeft de verdediging het standpunt ingenomen dat andere vormen van begeleiding en behandeling onvoldoende zijn onderzocht. De verdediging heeft in dat verband verzocht om de behandeling van de vordering aan te houden om de opsteller van het reclasseringsrapport, [naam deskundige 2] , te verzoeken om die alternatieven en de haalbaarheid daarvan te onderzoeken.

Bevoegdheid

De meervoudige kamer van deze rechtbank is bevoegd van de vordering kennis te nemen, aangezien deze kamer de straf waarvan de tenuitvoerlegging wordt gevorderd, heeft opgelegd.

Ontvankelijkheid

De proeftijd van 2 jaar is ingegaan op 11 juni 2016.
De vordering is ingediend op 16 maart 2017.
De vordering is binnen de proeftijd ingediend. Het openbaar ministerie is daarom ontvankelijk in de vordering.

Gegrondheid vordering

Het rapport van de reclassering houdt in.
De veroordeelde is van 31 mei 2016 tot 13 juni 2016 opgenomen geweest bij Forensische Verslavingskliniek van [naam GGZ instelling 2] , onderdeel van [naam instelling 2] . Deze behandeling is voortijdig negatief beëindigd vanwege het agressieve en onvoorspelbare gedrag van betrokkene.
De veroordeelde is daarna van 13 oktober 2016 tot 2 januari 2017 in behandeling geweest bij forensische verslavingskliniek (FVK) [naam GGZ instelling 3] ten behoeve van behandeling gericht op verslaving, persoonlijkheidsproblematiek en delictgedrag. Ook deze klinische behandeling is niet positief verlopen. De veroordeelde is daarom overgeplaatst naar een kliniek met een hoger beveiligingsniveau, FPK [naam GGZ instelling 4] te [vestigingsplaats 3] , dit met de bedoeling om de veroordeelde daarna te plaatsen bij FPK [naam TBS kliniek] . Ook de behandeling bij FPK [naam GGZ instelling 4] verliep moeizaam, met name vanwege het verbaal agressieve gedrag dat de veroordeelde liet zien. De veroordeelde kwam dan zeer dreigend over, hij kon uit het niets explosief reageren en was daarin niet te remmen. Tot 2 maart 2017 is de veroordeelde op kamerprogramma rood met 2 man begeleiding verbleven, dit vanwege het eerder vertoonde agressieve gedrag. Op 5 maart 2017 heeft de veroordeelde geweigerd het bezoek van zijn vriendin af te breken. De inzet van beveiligingspersoneel was daarvoor nodig. Het kamerprogramma is hierna weer hervat. Momenteel heeft de veroordeelde vanwege zijn zeer dreigende houding begeleiding van 2 sociotherapeuten en 2 beveiligers.
Nadat bij hem bekend was geworden dan van plaatsing in de [naam TBS kliniek] zou worden afgezien, vond er een decompensatie bij de veroordeelde plaats en was er sprake van een toenemende agressie. De veroordeelde is ingesteld op cisordinol en dit heeft kortstondig tot verbetering heeft geleid, maar bij verruiming van het kamerprogramma is hij opnieuw in een glijdende schaal terechtgekomen van psychotische decompensatie en agressiviteit.
Binnen de kliniek heeft de veroordeelde een fysieke agressie gericht op voorwerpen en een hoge mate van verbale agressie laten zien. In de samenwerking met hem is de veiligheid niet te waarborgen en er kan om die reden geen adequate behandeling worden gestart.
Op 6 maart 2017 berichtte de behandelcoördinator van de kliniek dat de situatie met de veroordeelde onhoudbaar was geworden en dat de kliniek de behandeling van de veroordeelde wilde staken. De noodzakelijke intensieve klinische behandeling om de hoge kans op recidive te reduceren komt vanwege het aanhoudende agressieve en grensoverschrijdende gedrag niet van de grond.
De deskundige [naam deskundige 1] heeft op de terechtzitting verklaard dat de behandeling van de veroordeelde steeds tot conflicten met de veroordeelde heeft geleid en dat de bevindingen van de klinieken waar de veroordeelde is verbleven daarover nagenoeg gelijkluidend zijn. Kennelijk is de veroordeelde moeilijk te handhaven, hoewel hij wel de wens heeft om door een behandeling en de nodige begeleiding zijn leven een positieve wending te geven.
De veroordeelde heeft op de terechtzitting verklaard dat weer een nieuwe kliniek geen optie is, dat de reclassering duidelijk heeft verzuimd om het opnamedoel naar behoren in te vullen en dat het voor hem dan ook niet zinvol is om de gestelde voorwaarden na te leven. Hij wil in ieder geval niet worden behandeld als dat betekent dat hij in september niet kan beginnen met zijn studie.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de veroordeelde de hierboven vermelde bijzondere voorwaarden verwijtbaar niet heeft nageleefd.
De rechtbank ziet in het verbaal agressieve gedrag van de veroordeelde ter terechtzitting een bevestiging van het in het rapport beschreven verbaal agressieve gedrag van de veroordeelde.
De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding om de tenuitvoerlegging te gelasten van het resterende deel van het aan de veroordeelde in voorwaardelijke vorm opgelegde strafdeel. Dit brengt mee dat het verzoek om aanhouding teneinde andere vormen van behandeling en begeleiding te onderzoeken wordt afgewezen.

Beslissing

De rechtbank
gelast de tenuitvoerlegging van de bij voormeld vonnis aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 253 (tweehonderddrieënvijftig) dagen;
beveelt dat de vrijheidsbeneming ondergaan uit hoofde van artikel 14fa van het Wetboek van Strafrecht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de straf.
Deze beslissing is genomen door mr. mr. M.A. van der Laan-Kuijt, voorzitter,
en mrs. J. de Lange en J. Fransen, rechters,
in tegenwoordigheid van J.P. van der Wijden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 maart 2017.