ECLI:NL:RBROT:2017:3055

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 maart 2017
Publicatiedatum
21 april 2017
Zaaknummer
TUL 10/661306-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 2 maart 2017 heeft de officier van justitie een vordering ingediend tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf die aan de veroordeelde was opgelegd bij vonnis van 15 maart 2016. De veroordeelde had een gevangenisstraf van 10 maanden gekregen, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De bijzondere voorwaarden omvatten onder andere meldplicht bij de Reclassering Nederland en deelname aan een gedragsinterventie. Tijdens de behandeling van de vordering op 29 maart 2017 verklaarde de veroordeelde dat hij bereid was om de voorwaarden na te leven, ondanks eerdere weigeringen om mee te werken aan het reclasseringstoezicht. De officier van justitie concludeerde dat de vordering afgewezen moest worden, gezien de bereidheid van de veroordeelde om alsnog mee te werken. De rechtbank volgde dit standpunt en wees de vordering af, oordelend dat de veroordeelde nu bereid was om de benodigde toestemmingen te ondertekenen en dat er geen noodzaak was voor verdere tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 2
Parketnummer TUL: 10/661306-15
Beslissing van de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank Rotterdam in de zaak tegen de veroordeelde

[naam veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats veroordeelde] ( [geboorteland veroordeelde] ) op [geboortedatum veroordeelde] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres veroordeelde] , [woonplaats veroordeelde] ,
raadsman mr. R. Tetteroo, advocaat te Schiedam.

Vordering

Op 2 maart 2017 heeft de officier van justitie een vordering ingediend tot tenuitvoerlegging van het bij vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken van deze rechtbank d.d. 15 maart 2016 aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Bij de vordering is overgelegd het rapport d.d. 2 februari 2017 van [naam GGZ instelling 1] (hierna ook: de reclassering).

Feiten

Bij voornoemd vonnis, dat onherroepelijk is geworden, is aan de veroordeelde een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 10 maanden met aftrek van voorarrest. Daarbij is met vaststelling van een proeftijd van 2 jaren bepaald dat een gedeelte van deze straf, groot 4 maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de veroordeelde de gestelde algemene en bijzondere voorwaarden niet naleeft. Als bijzondere voorwaarden zijn onder meer gesteld:
-de veroordeelde zal zich melden bij de Reclassering Nederland en zich hierna blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- de veroordeelde zal zijn medewerking verlenen aan een intake bij de forensische polikliniek van [naam GGZ instelling 1] of een soortgelijke instelling van ambulante forensische zorg en zich daar zonodig laten behandelen c.q. een training volgen, gericht op zijn verslavingsproblematiek;
-de veroordeelde zal zich houden aan de aanwijzingen van Reclassering Nederland, ook als die inhouden een klinische opname voor een periode van maximaal zeven weken in een (forensische) psychiatrische kliniek of een soortgelijke intramurale instelling, waarbij hij zich zal houden aan de aanwijzingen die door of namens de (geneesheer-) directeur/behandelaar van die instelling worden gegeven;
-de veroordeelde zal deelnemen aan een gedragsinterventie, bestaande uit een verplichting tot het vinden van een zinvolle dagbesteding, hetgeen mede kan inhouden (vrijwilligers) werk en/of het bezoeken van een dagbestedingscentrum, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
De mededeling voorwaardelijke veroordeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is aan de veroordeelde verzonden.

Procedure

De vordering is behandeld op de openbare terechtzitting van 29 maart 2017. De officier van justitie mr. D. Grip, de veroordeelde en de raadsman zijn gehoord. Voorts is als deskundige gehoord [naam deskundige] , als reclasseringswerker verbonden aan voornoemde reclasseringsinstelling.

Bevoegdheid

De meervoudige kamer van deze rechtbank is bevoegd van de vordering kennis te nemen, aangezien deze kamer de straf waarvan de tenuitvoerlegging wordt gevorderd, heeft opgelegd.

Ontvankelijkheid

De proeftijd van 2 jaar is ingegaan op 9 augustus 2016. De vordering is ingediend op 2 maart 2017. De vordering is dus tijdig ingediend. Het openbaar ministerie is daarom ontvankelijk in de vordering.

Gegrondheid vordering

Het rapport van de reclassering houdt het volgende in:
De veroordeelde heeft op 21 december 2016 en op 30 december 2017 te kennen gegeven het nut van reclasseringstoezicht niet in te zien en daar ook niet aan mee te willen werken. Dit standpunt heeft hij herhaald in een gesprek dat op 16 januari 2017 plaatsvond. De veroordeelde gaf geen toestemming om contact op te nemen met zijn begeleiders van [naam GGZ instelling 2] . Op 30 januari 2017 gaf de veroordeelde opnieuw aan de opgelegde voorwaarden niet te willen naleven. De gesprekken met de veroordeelde worden met name bemoeilijkt door het feit dat hij in discussie wil gaan over de opgelegde voorwaarden en over de maatschappij die tegen hem werkt. Gelet hierop worden geen mogelijkheden gezien om uitvoering te geven aan het reclasseringstoezicht.
De deskundige [naam deskundige] heeft het rapport van de reclassering op de terechtzitting toegelicht en verklaard dat de voornaamste reden waarom het toezicht tot nu toe niet uitvoerbaar is gebleken is dat de veroordeelde zijn medewerking niet wil verlenen aan een onderzoek naar de eventuele noodzaak van een klinische opname. Het inwinnen van informatie van referenten en van [naam GGZ instelling 2] , bij welke instelling de veroordeelde onder behandeling is (geweest), maakt deel uit van dat onderzoek, maar de veroordeelde weigert daar toestemming voor te geven.
Aan het toezicht kan pas verder uitvoering worden gegeven als de veroordeelde wel zijn medewerking aan het voorafgaande ambulante traject verleent. Hij dient daarvoor schriftelijk toestemming voor te geven.

Standpunt veroordeelde

De veroordeelde heeft op de terechtzitting verklaard dat hij alle voorwaarden heeft nageleefd en ook wil naleven, maar dat hij -naar hem thans is gebleken onterecht- in de veronderstelling verkeerde dat de reclassering er op voorhand van uit is gegaan dat hij verslaafd was aan alcohol en verdovende middelen, dat hij daarvoor klinisch moet worden opgenomen en dat hij om die reden niet heeft willen meewerken.
De veroordeelde heeft verklaard dat hij thans wel bereid is om volledig mee te werken aan het ambulante hulpverleningstraject en dat hij alsnog bereid is de door de reclassering bedoelde verklaring voor het opvragen van informatie te ondertekenen.
De raadsman heeft zich, gelet op de verklaring van de deskundige en de reactie daarop van de veroordeelde, op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen.

Standpunt officier van justitie

De officier van justitie heeft, gelet op de verklaring van de deskundige dat het reclasseringstoezicht verder uitvoerbaar is indien de veroordeelde de bij de reclassering in gebruik zijnde toestemmingsverklaring ondertekent en de op de terechtzitting door de veroordeelde afgelegde verklaring dat hij bereid is deze verklaring te ondertekenen, geconcludeerd tot afwijzing van de vordering.

Beoordeling van de vordering

De rechtbank is op dezelfde gronden als de officier van justitie van oordeel dat de vordering dient te worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank
wijst de vordering af.
Deze beslissing is genomen door mr. M.K. Asscheman-Versluis, voorzitter,
en mrs. J. de Lange en J. Fransen, rechters,
in tegenwoordigheid van J.P. van der Wijden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 maart 2017.