ECLI:NL:RBROT:2017:3053

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 april 2017
Publicatiedatum
21 april 2017
Zaaknummer
10/994690-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Illegaal afgeven en ontdoen van gevaarlijke stoffen met betrekking tot vuurwerk

Op 19 april 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het illegaal afgeven en ontdoen van gevaarlijke stoffen. De zaak betreft een incident dat zich voordeed in december 2014, waarbij de verdachte vaten met gevaarlijke stoffen heeft afgegeven aan medeverdachten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte deze vaten al enige tijd in haar schuur had staan, en dat deze vaten toebehoorden aan haar overleden echtgenoot. De verdachte was zich niet bewust van de exacte inhoud van de vaten, maar wist dat het stoffen waren die gebruikt werden voor vuurwerk. De officier van justitie had een taakstraf geëist, maar de rechtbank oordeelde dat, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat zij niet eerder veroordeeld was, er geen straf of maatregel opgelegd diende te worden. De rechtbank heeft de verdachte van een aantal tenlastegelegde feiten vrijgesproken, maar heeft wel bewezen verklaard dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan overtredingen van de Wet milieubeheer. De rechtbank heeft in haar beslissing rekening gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en heeft geconcludeerd dat het opleggen van een straf niet meer in redelijkheid nodig was.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/994690-15
Datum uitspraak: 19 april 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor economische strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] ,
[woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. J. van Lint, advocaat te Sassenheim.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 5 april 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S. Kubicz heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf van honderdtwintig uren, te vervangen door zestig dagen hechtenis;
  • toewijzing van de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten bedrage van € 3.943,00.

4.(Partiële) vrijspraken

Het onder 1, onder b en c, tenlastegelegde
Zoals hieronder nader omschreven, heeft de verdachte in december 2014 vaten met
daarin, naar later bleek, gevaarlijke stoffen afgeven aan haar medeverdachten [naam medeverdachte 1] en
[naam medeverdachte 2] , die de vaten vervolgens in een pick-up laadden en meenamen. Uit het onderzoek ter terechtzitting en de onderliggende dossier blijkt dat de verdachte deze vaten al enige jaren in haar schuur had staan en dat de vaten en de inhoud daarvan hadden toebehoord aan haar in mei 2014 overleden echtgenoot. Niet gebleken is dat de verdachte er van tevoren mee bekend was wat [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] vervolgens met de vaten zouden doen.
Hieruit volgt dat niet bewezen kan worden verklaard dat de verdachte, zoals onder 1, onder b en c, tenlastegelegd, de vaten met hun inhoud heeft achtergelaten te Rotterdam (b) dan wel in de tenlastegelegde oppervlaktewateren heeft gedumpt (c). De verdachte zal dan ook van het onder 1 onder b en c tenlastegelegde partieel worden vrijgesproken.
Het onder 3 tenlastegelegde
Evenmin is komen vast te staan dat de verdachte de onder 3 van de tenlastelegging vermelde voorwerpen en/of stoffen voorhanden heeft gehad met de bedoeling om (onder 3 van de tenlastelegging nader omschreven) in het Vuurwerkbesluit verboden handelingen voor te bereiden en/of te bevorderen.
Ook van het onder 3 tenlastegelegde zal de verdachte worden vrijgesproken.

5.Waardering van het bewijs

Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1 onder a en het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
zij in de periode van 13 december 2014 tot en met 24 december
2014 in Nieuw-Vennep (gemeente Haarlemmermeer) ,
,
opzettelijk,
een handeling met betrekking tot (gevaarlijke en/of explosieve)
afvalstoffen heeft verricht , terwijl verdachte had kunnen weten dat daardoor nadelige
gevolgen voor het milieu ontstonden en/of konden ontstaan, en toen niet heeft
voldaan aan haar verplichting alle maatregelen te nemen
die redelijkerwijs van haar konden worden gevergd, teneinde die gevolgen
zoveel mogelijk te voorkomen en/of te beperken, immers heeft verdachte
a. een hoeveelheid (gevaarlijke en/of
explosieve) afvalstoffen afgegeven;
2.
zij in de periode van 13 december 2014 tot en met 20 december
2014 in Nieuw-Vennep (gemeente Haarlemmermeer),
opzettelijk,
zich door afgifte aan [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] van bedrijfsafvalstoffen en/of gevaarlijke afvalstoffen
heeft ontdaan, immers heeft verdachte
een hoeveelheid ammoniumsulfaat en kaliumchloraat en
hexamethyleentetramine en kaliumdichromaat en strontiumnitraat en
kaliumnitraat en zwavel en kaliumperchloraat en aluminium en
plantaardige hars en zetmeel en natriumchloride en
carbomethylcellulose en calciumcarbonaat en kwarts en plantaardig
materiaal en bariumnitraat en een legering van magnesium, in ieder geval
bedrijfsafvalstoffen en/of gevaarlijke afvalstoffen, meegegeven aan [naam medeverdachte 1]
en [naam medeverdachte 2] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan is gegrond op de redengevende inhoud van het voorgaande en op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende tot bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
de eendaadse samenloop van
1.
overtreding van het voorschrift gesteld bij artikel 10.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan
en
2.
overtreding van het voorschrift gesteld bij artikel 10.37 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering van de beslissing ten aanzien van de strafmaat

De beslissing ten aanzien van de strafmaat is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het illegaal afgeven en (daarmee tevens) het zich illegaal ontdoen van gevaarlijke stoffen. Door aldus niet te voldoen aan de daartoe gestelde verplichtingen en maatregelen, heeft de verdachte reële veiligheids- en milieurisico’s genomen.
De rechtbank houdt bij de beslissing van de strafmaat voorts rekening met het volgende.
Uit het onderzoek ter terechtzitting blijkt dat de verdachte in december 2014 de vaten met daarin de bewezenverklaarde gevaarlijke stoffen heeft afgegeven aan de medeverdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] . Deze vaten stonden in de bij haar woning behorende schuur en waren daar geplaatst door en in gebruik geweest bij haar op 12 mei 2014 overleden echtgenoot.
De rechtbank acht het aannemelijk dat de verdachte, zoals zij zelf heeft verklaard, niet precies heeft geweten wat de inhoud van de desbetreffende vaten was. Wel wist zij dat het stoffen waren om vuurwerk mee te maken.
De rechtbank heeft er begrip voor dat de verdachte zich, na het overlijden van haar echtgenoot, van de vaten die in haar schuur stonden wilde ontdoen en dat zij zich juist in die relatief korte periode na het overlijden van haar echtgenoot niet heeft gerealiseerd hoe zij, met betrekking tot die vaten en hun inhoud, behoorde te handelen.
De rechtbank heeft bovendien acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 19 februari 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Alle bovenstaande omstandigheden in aanmerking nemend, is de rechtbank, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat met het opleggen van enige straf thans in redelijkheid geen met de strafrechtstoepassing na te streven doel meer wordt gediend. Daarom acht de rechtbank het raadzaam te bepalen, dat aan de verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd. Daarbij heeft de rechtbank ook acht geslagen op het ook heden gewezen vonnis met betrekking tot de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Behalve op de reeds genoemde artikelen, is gelet op de artikelen 9a en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
bepaalt dat ten aanzien van de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.J. van den Berg, voorzitter,
en mrs. J.L.M. Boek en C.M.J. Peeters, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Meulendijk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 april 2017.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
zij in of omstreeks de periode van 13 december 2014 tot en met 24 december
2014 in Nieuw-Vennep (gemeente Haarlemmermeer) en/of Capelle aan den IJssel
en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
al dan niet opzettelijk,
(een) handeling(en) met betrekking tot (een) (gevaarlijke en/of explosieve)
afvalstof(fen) heeft verricht en/of heeft nagelaten, terwijl verdachte en/of
haar mededader(s) wist(en) of had(den) kunnen weten dat daardoor nadelige
gevolgen voor het milieu ontstonden en/of konden ontstaan, en toen niet heeft
voldaan aan haar/hun verplichting alle maatregelen te nemen en/of na te laten
die redelijkerwijs van haar/hen konden worden gevergd, teneinde die gevolgen
zoveel mogelijk te voorkomen en/of te beperken, immers heeft/hebben verdachte
en/of haar mededader(s):
a. een of meer vat(en) en/of zak(ken) met een hoeveelheid (gevaarlijke en/of
explosieve) afvalstof(fen) afgegeven, en/of
b. een aanhangwagen met een of meer vat(en) en/of zak(ken) met een
hoeveelheid (gevaarlijke en/of explosieve) afvalstof(fen) gedumpt en/of
gedeponeerd en/of laten staan op/nabij [adres delict] te Rotterdam, en/of
c. een of meer vat(en) en/of zak(ken) met een hoeveelheid (gevaarlijke en/of
explosieve) afvalstof(fen) in het/de oppervlaktewater(en) de Hollandse IJssel
en/of de Nieuwe Maas gedumpt en/of gedeponeerd en/of laten liggen;
(strafbaarstelling: art. 10.1 lid 1 Wet milieubeheer junctis artikelen 1a, 2
en 6 Wet op de economische delicten)
art 10.1 lid 1 Wet milieubeheer
2.
zij in of omstreeks de periode van 13 december 2014 tot en met 20 december
2014 in Nieuw-Vennep (gemeente Haarlemmermeer), in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
al dan niet opzettelijk,
zich door afgifte aan [naam medeverdachte 1] en/of [naam medeverdachte 2] , in elk geval aan een
ander of anderen, van bedrijfsafvalstoffen en/of gevaarlijke afvalstoffen
heeft ontdaan, immers heeft verdachte (een of meer vat(en) en/of zak(ken) met)
een hoeveelheid ammoniumsulfaat en/of kaliumchloraat en/of
hexamethyleentetramine en/of kaliumdichromaat en/of strontiumnitraat en/of
kaliumnitraat en/of zwavel en/of kaliumperchloraat en/of aluminium en/of
plantaardige hars en/of zetmeel en/of natriumchloride en/of
carbomethylcellulose en/of calciumcarbonaat en/of kwarts en/of plantaardig
materiaal en/of bariumnitraat en/of een legering van magnesium, in ieder geval
bedrijfsafvalstoffen en/of gevaarlijke afvalstoffen, meegegeven aan [naam medeverdachte 1]
en/of [naam medeverdachte 2] , in elk geval aan een ander of anderen;
(strafbaarstelling: artikel 10.37 Wet milieubeheer junctis artikelen 1a, 2 en
6 Wet op de economische delicten)
art 10.37 lid 1 Wet milieubeheer
3.
zij in of omstreeks de periode van 1 november 2006 tot en met 20 december
2014 in Nieuw-Vennep (gemeente Haarlemmermeer), in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
al dan niet opzettelijk,
teneinde (een) handeling(en) als bedoeld in artikel 1.2.2, eerste lid, van het
Vuurwerkbesluit,
te weten het opslaan en/of vervaardigen en/of voorhanden hebben en/of aan een
ander ter beschikking stellen van professioneel vuurwerk bestemd voor
particulier gebruik en/of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik, voor
te bereiden en/of te bevorderen,
één of meer voorwerp(en) en/of één of meer stof(fen), te weten een hoeveelheid
ammoniumsulfaat en/of kaliumchloraat en/of hexamethyleentetramine en/of
kaliumdichromaat en/of strontiumnitraat en/of kaliumnitraat en/of zwavel en/of
kaliumperchloraat en/of aluminium en/of plantaardige hars en/of zetmeel, in
elk geval één of meer voorwerp(en) en/of één of meer stof(fen), voorhanden
heeft gehad, waarvan verdachte en/of haar mededader(s) wist(en) of ernstige
reden had(den) te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het verrichten van
die handeling(en);
(strafbaarstelling: artikel 1.2.2 lid 5 Vuurwerkbesluit juncto artikel 9.2.2.1
Wet milieubeheer junctis artikelen 1a, 2 en 6 Wet op de economische delicten)
art 1.2.2 lid 5 ahf/ond c Vuurwerkbesluit