Op 19 april 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het illegaal afgeven en ontdoen van gevaarlijke stoffen. De zaak betreft een incident dat zich voordeed in december 2014, waarbij de verdachte vaten met gevaarlijke stoffen heeft afgegeven aan medeverdachten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte deze vaten al enige tijd in haar schuur had staan, en dat deze vaten toebehoorden aan haar overleden echtgenoot. De verdachte was zich niet bewust van de exacte inhoud van de vaten, maar wist dat het stoffen waren die gebruikt werden voor vuurwerk. De officier van justitie had een taakstraf geëist, maar de rechtbank oordeelde dat, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat zij niet eerder veroordeeld was, er geen straf of maatregel opgelegd diende te worden. De rechtbank heeft de verdachte van een aantal tenlastegelegde feiten vrijgesproken, maar heeft wel bewezen verklaard dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan overtredingen van de Wet milieubeheer. De rechtbank heeft in haar beslissing rekening gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en heeft geconcludeerd dat het opleggen van een straf niet meer in redelijkheid nodig was.