In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 29 maart 2017 uitspraak gedaan over de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van een veroordeelde, die preventief gedetineerd was in de Penitentiaire Inrichting Oosterhoek te Grave. De veroordeelde was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De officier van justitie diende op 15 maart 2017 een vordering in tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel, omdat de veroordeelde zich niet aan de bijzondere voorwaarden had gehouden. Deze voorwaarden omvatten onder andere meldplicht bij de reclassering, verbod op het gebruik van verdovende middelen en deelname aan een klinische behandeling.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde op verschillende momenten weigerde mee te werken aan de opgelegde voorwaarden, waaronder deelname aan een klinische behandeling en het ondergaan van urinecontroles. De reclassering heeft gerapporteerd dat de veroordeelde niet meewerkte aan de behandeling en dat de gestelde termijn van 8 weken voor de klinische opname te kort was om een effectieve behandeling te starten. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gegrond verklaard, maar de tenuitvoerlegging beperkt tot 2 maanden van de voorwaardelijke gevangenisstraf, omdat de veroordeelde verwijtbaar de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
De rechtbank heeft in haar beslissing benadrukt dat de resterende proeftijd van 2 jaar nog steeds van toepassing is en dat de veroordeelde onder toezicht van de reclassering blijft staan. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken.