In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 21 april 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Havensteder en een gedaagde huurder. De eiseres, Havensteder, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, alsmede betaling van een huurachterstand van € 1.358,77. De gedaagde erkende een betalingsachterstand tot en met december 2016, maar stelde dat hij sindsdien de huur had betaald en zelfs een maand vooruit had betaald. Hij voerde aan dat hij in financiële problemen verkeerde en dat de omstandigheden geen ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigden.
De kantonrechter oordeelde dat de vordering van Havensteder niet transparant was gepresenteerd, omdat een deel van de vordering was gebaseerd op een schadevergoeding die niet duidelijk was gemaakt. Dit verhinderde de gedaagde in zijn verweer en leidde tot een onjuiste beoordeling van de vordering. De kantonrechter wees de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming af, maar kende de gedaagde wel een huurachterstand van € 745,67 toe, rekening houdend met een aftrek voor stookkosten.
Daarnaast werd de vordering van Havensteder voor schade aan de voordeur van het gehuurde afgewezen, omdat Havensteder niet had voldaan aan haar stelplicht en geen bewijs had geleverd. De gevorderde buitengerechtelijke kosten werden eveneens afgewezen, omdat niet was voldaan aan de vereisten van artikel 6:96 lid 6 BW. De kantonrechter compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. De uitspraak werd gedaan door kantonrechter L.J. van Die.