ECLI:NL:RBROT:2017:3010

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 april 2017
Publicatiedatum
20 april 2017
Zaaknummer
5592638 CV EXPL 16-52031
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L.J. van Die
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming gehuurde door huurachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 21 april 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Havensteder en een gedaagde huurder. De eiseres, Havensteder, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, alsmede betaling van een huurachterstand van € 1.358,77. De gedaagde erkende een betalingsachterstand tot en met december 2016, maar stelde dat hij sindsdien de huur had betaald en zelfs een maand vooruit had betaald. Hij voerde aan dat hij in financiële problemen verkeerde en dat de omstandigheden geen ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigden.

De kantonrechter oordeelde dat de vordering van Havensteder niet transparant was gepresenteerd, omdat een deel van de vordering was gebaseerd op een schadevergoeding die niet duidelijk was gemaakt. Dit verhinderde de gedaagde in zijn verweer en leidde tot een onjuiste beoordeling van de vordering. De kantonrechter wees de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming af, maar kende de gedaagde wel een huurachterstand van € 745,67 toe, rekening houdend met een aftrek voor stookkosten.

Daarnaast werd de vordering van Havensteder voor schade aan de voordeur van het gehuurde afgewezen, omdat Havensteder niet had voldaan aan haar stelplicht en geen bewijs had geleverd. De gevorderde buitengerechtelijke kosten werden eveneens afgewezen, omdat niet was voldaan aan de vereisten van artikel 6:96 lid 6 BW. De kantonrechter compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. De uitspraak werd gedaan door kantonrechter L.J. van Die.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 5592638 CV EXPL 16-52031
uitspraak: 21 april 2017 (bij vervroeging)
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Stichting Havensteder,
gevestigd en kantoorhoudende te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: drs. M.D. Brouwer MSc (Syncasso Gerechtsdeurwaarders),
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaatsnaam],
gedaagde,
gemachtigde: mr. I.P. Biemond, advocaat te Krimpen aan den IJssel.
Partijen worden hierna ‘Havensteder’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
De kantonrechter heeft van de volgende processtukken kennisgenomen:
  • het exploot van dagvaarding van 12 december 2016, met één productie;
  • de conclusie van antwoord, met zes producties;
  • het tussenvonnis van 16 maart 2017 waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
  • de akte met producties 1 tot en met 5 van Havensteder;
  • het proces-verbaal van de op 10 april 2017 gehouden comparitie van partijen;
  • de brief van 18 april 2017 van mr. Biemond, gemachtigde van [gedaagde].
1.2
De uitspraak van het vonnis is, bij vervroeging, bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de niet weersproken inhoud van de producties, staat tussen partijen het volgende vast.
2.1
[gedaagde] huurt van Havensteder de woonruimte aan de [straat -en plaatsnaam], verder genoemd ‘het gehuurde’. De huurprijs beloopt thans € 397,74 per maand.

3.Het geschil

3.1
Havensteder vordert, kort samengevat, ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde, alsmede betaling van een huurachterstand van in hoofdsom
€ 1.358,77 berekend tot en met december 2016. Zij stelt daartoe dat [gedaagde], ondanks aanmaning tekort is geschoten in het nakomen van de huurovereenkomst.
3.2
[gedaagde] voert verweer. Hij erkent de betalingsachterstand tot en met december 2016. Wel stelt hij sinds december 2016 de lopende huur betaald te hebben, alsmede een maand te zijn ingelopen. De mede gevorderde stookkosten worden door [gedaagde] betwist. [gedaagde] beschrijft dat hij in financiële problemen is komen te verkeren, mede door een psychiatrisch probleem. Inmiddels heeft hij hulp, ook bij het saneren van zijn financiële situatie. Omdat een oplossing van de betalingsachterstand in het verschiet ligt, meent [gedaagde] dat de huidige omstandigheden niet de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigen. Hij heeft er veel belang bij het gehuurde te behouden. Hij erkent dat nog € 786,23 onbetaald is gebleven na aftrek van de stookkosten en de maand die hij extra heeft voldaan. De buitengerechtelijke kosten zijn berekend over een te hoog bedrag.

4.De beoordeling

4.1
Tijdens de mondelinge behandeling van deze zaak is gebleken dat de vordering, zoals gepresenteerd in de dagvaarding, verre van transparant is geweest. In de dagvaarding wordt mede een bedrag van € 174,44 gevorderd vanwege te betalen stookkosten. Uit de nader in het geding gebrachte stukken blijkt evenwel dat het gaat om een terugbetaling wegens de afrekening stookkosten van € 40,92. Havensteder blijkt dit bedrag te hebben afgetrokken van een vordering tot herstel van schade aan een deur ten bedrage van € 215,36. Per saldo vordert zij zo € 174,44.
De kantonrechter oordeelt dat deze wijze van het presenteren van een vordering niet door de beugel kan. Op deze wijze wordt immers verhuld dat de vordering mede is gebaseerd op een vordering tot het betalen van een schadevergoeding. Dit belemmert [gedaagde] in het voeren van een verweer, maar het zorgt er ook voor dat de kantonrechter op het verkeerde been wordt gezet bij het beoordelen van de vordering. De vordering wordt immers verhoogd met een onzichtbaar gemaakte schadepost, waardoor de indruk kan ontstaan dat de huurachterstand voldoende is om de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde te rechtvaardigen, terwijl dat zonder de verhulde schade wellicht niet toewijsbaar zou zijn.
Door zo te handelen handelt Havensteder, althans haar gemachtigde, in strijd met het fundamentele beginsel van het procesrecht dat de feiten volledig en naar waarheid moeten worden aangevoerd (artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
De kantonrechter verbindt aan deze wijze van presenteren de consequentie dat [gedaagde] in elk geval niet zal worden veroordeeld tot betaling van de kosten van dit geding.
4.2
Tijdens de mondelinge behandeling is vastgesteld dat de huurachterstand op dat moment, berekend tot en met april 2017 een bedrag van € 745,67 beloopt, rekening houdend met de aftrek van € 40,92 voor de afrekening stookkosten. Dit bedrag wordt toegewezen.
4.3
De hoogte van de huurachterstand rechtvaardigt niet de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde. Deze vorderingen worden afgewezen.
4.4
Havensteder blijkt een bedrag te vorderen van € 215,36 (inclusief btw). De kosten zien op een factuur die op 21 juni 2016 werd verzonden. De factuur noemt geen enkele reden voor het in rekening brengen van dit bedrag. Tijdens de mondelinge behandeling heeft Havensteder voor het eerst gesteld dat het gaat om het herstel van de voordeur van het gehuurde. Havensteder heeft foto’s van deze deur in het geding gebracht, waaruit blijkt dat de voordeur ernstig is beschadigd. Havensteder stelt dat deze beschadiging door [gedaagde] is aangebracht, maar [gedaagde] heeft dit betwist.
4.5
Op grond van het bepaalde in artikel 7:218 BW is de huurder aansprakelijk voor schade aan het gehuurde die is ontstaan door een hem toe te rekenen tekortschieten in de nakoming van de huurovereenkomst. Alle schade wordt vermoed daardoor te zijn ontstaan, behoudens schade aan de buitenzijde van het gehuurde. De kantonrechter oordeelt dat schade aan de voordeur van het gehuurde moet worden aangemerkt als schade aan de buitenzijde van het gehuurde, zodat het bewijsvermoeden in deze kwestie niet aan de orde kan zijn.
Havensteder heeft in haar dagvaarding geen melding gemaakt van deze schade en ook heeft zij bij dagvaarding of op de eerst dienende dag geen stukken in het geding gebracht waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van schade aan het gehuurde waarvoor [gedaagde] verantwoordelijk is. Daarmee heeft Havensteder niet voldaan aan haar stelplicht. Nu zij al evenmin bewijs heeft aangeboden op dit punt zal zij niet in de gelegenheid worden gesteld bewijs te leveren.
Dat dit punt bij de mondelinge behandeling ter tafel is gekomen en dat Havensteder bij die gelegenheid wel bewijs heeft aangeboden is tardief en wordt niet meer gehonoreerd. Dit deel van de vordering wordt afgewezen.
4.6
De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke kosten komt niet voor toewijzing in aanmerking, nu niet gebleken is dat in de aanmaning aan de gedaagde partij een betalingstermijn van 14 dagen is gegeven ingaande de dag na ontvangst daarvan, zoals vereist door artikel 6:96 lid 6 BW. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704
.
4.7
De gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen zoals in het dictum bepaald.
4.8
Gelet op de overwegingen in 4.1 wordt [gedaagde] niet veroordeeld tot betaling van proceskosten. Nu een deel van het gevorderde wel toewijsbaar is, is er evenmin reden om Havensteder te veroordelen tot het betalen van de kosten van [gedaagde]. Iedere partij draagt derhalve de eigen kosten.

5.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan Havensteder tegen behoorlijke kwijting te betalen een bedrag van € 745,67 zijnde de huurachterstand berekend tot en met april 2017, te vermeerderen met de wettelijke rente steeds vanaf de dag waarop een deel van de vordering opeisbaar was tot aan de dag van voldoening;
compenseert de kosten van het geding in dier voege dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde en verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. L.J. van Die en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
401