ECLI:NL:RBROT:2017:2989

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 april 2017
Publicatiedatum
20 april 2017
Zaaknummer
10/996568-12
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor valsheid in geschrift en gewoontewitwassen door feitelijke leidinggever van een rechtspersoon in het kader van PGB-fraude

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 april 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die feitelijke leiding heeft gegeven aan een rechtspersoon die zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift en gewoontewitwassen. De verdachte, geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte], was als directeur van de rechtspersoon verantwoordelijk voor het opmaken van facturen en verantwoordingsformulieren in het kader van persoonsgebonden budgetten (PGB). De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich gedurende een periode van meerdere jaren schuldig heeft gemaakt aan het valselijk opmaken van documenten, waarbij meer uren zorg werden gedeclareerd dan daadwerkelijk waren verleend. Dit leidde tot onterecht ontvangen betalingen van de zorgverzekeraar.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen van de rechtspersoon, en dat de valsheid in geschrift en het witwassen van crimineel verkregen geldbedragen een ernstige aantasting van de legale economie vormen. De verdachte ontkende echter feitelijk leiding te hebben gegeven en stelde dat hij slechts op papier directeur was, zonder daadwerkelijke beslissingsbevoegdheid. De rechtbank verwierp deze verdediging en oordeelde dat de verdachte wel degelijk verantwoordelijk was voor de gepleegde misdrijven.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, die voorwaardelijk werd opgelegd, en daarnaast tot een taakstraf van 240 uur. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk werd verklaard in haar vordering, omdat niet voldoende duidelijk was dat zij door de misdrijven rechtstreeks in haar belangen was geschaad. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 51, 57, 225, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/996568-12
Datum uitspraak: 19 april 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] ,
[woonplaats verdachte]
raadsvrouw mr. A.M.D. Naarden, advocaat te Den Haag.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 5 april 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E. Vermaseren heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

Standpunt van de verdediging
Van het onder 1 tenlastegelegde dient de verdachte te worden vrijgesproken. Het systeem van achteraf factureren bleek problematisch, zodat binnen [naam rechtspersoon 1] de zorg bij wijze van voorschot vooraf in rekening werd gebracht. De zorg werd van tevoren ingepland en daarna uitgevoerd. Er is geen sprake geweest van minder daadwerkelijk verleende zorg dan er in rekening werd gebracht. Alle in rekening gebrachte zorguren zijn daadwerkelijk verleend; cliënten van [naam rechtspersoon 1] werden niet benadeeld.
Hoewel sommige formulieren mogelijk onjuist zijn ingevuld, ontbreekt de materiële valsheid; de strekking van hetgeen was ingevuld was immers wel juist. Het oogmerk tot misleiding ontbreekt bij de verdachte. De verdachte heeft op geen enkele moment aan wie dan ook de opdracht gegeven de formulieren van een (valse) handtekening te voorzien, of om blanco formulieren te ondertekenen.
Feitelijk leidinggeven zal vaak bestaan uit actief effectief gedrag dat onmiskenbaar binnen de gewone betekenis van het begrip valt. In feitelijk leidinggeven ligt een zelfstandig opzetvereiste op de verboden gedraging besloten. De verdachte ontkent feitelijk leidinggever te zijn geweest. Hij was slechts op papier directeur en leidinggevend, niet in de praktijk; hij nam feitelijk geen beslissingen. De verdachte heeft evenmin willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de verboden gedragingen zich zouden voordoen; hij wist er niet van en wilde het zeker niet.
Ook van het onder 2 tenlastegelegde dient de verdachte te worden vrijgesproken.
De verdachte ontkent zich schuldig te hebben gemaakt aan het tenlastegelegde witwassen. De zich in het dossier bevindende en jegens de verdachte belastende getuigenverklaringen zijn onbetrouwbaar.
Oordeel van de rechtbank
Blijkens het arrest van de Hoge Raad van 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733, dient:
“bij de beantwoording van de vraag of een verdachte strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld ter zake van het feitelijke leidinggeven aan een door een rechtspersoon verrichte verboden gedraging, (…) eerst te worden vastgesteld of die rechtspersoon een strafbaar feit heeft begaan (…). Ingeval die vraag bevestigend wordt beantwoord, komt de vraag aan de orde of kan worden bewezen dat de verdachte aan die gedraging feitelijke leiding heeft gegeven. (…). Feitelijke leidinggeven zal vaak bestaan uit actief en effectief gedrag dat onmiskenbaar binnen de gewone betekenis van het begrip valt. Van feitelijke leidinggeven kan voorts sprake zijn indien de verboden gedraging het onvermijdelijke gevolg is van het algemene, door de verdachte (bijvoorbeeld als bestuurder) gevoerde beleid.”
De valsheden zijn door de rechtspersoon gepleegd. Immers, binnen de rechtspersoon was het gebruikelijk om niet de kosten van de werkelijke geleverde zorg te declareren, maar om de toegekende PGB’s te delen door het gehanteerd uurtarief, zodat het volledige budget werd benut. Daarnaast was het binnen de rechtspersoon bekend, dat de cliënten vele maanden in Turkije verbleven en daar niet de op de facturen vermelde zorg ontvingen, al was het alleen al omdat volgens die facturen de zorg in Nederland werd geleverd. Anders gezegd, het opzet was ook op de valsheid gericht.
Gebleken is dat deze misdrijven in opdracht van de verdachte geschiedden of het onvermijdelijke gevolg zijn geweest van die opdrachten en dus van het door hem gevoerde beleid. Uit de verschillende verklaringen die zich in het dossier bevinden, en ook uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting dat hij enkele malen per week contact had met de medeverdachte over haar administratieve werkzaamheden en dat hij steeds opdracht gaf tot het opmaken van facturen, blijkt dat de verdachte binnen [naam rechtspersoon 1] de dagelijkse leiding had en als directeur opdrachten aan het aldaar werkzame personeel gaf. Hij had bepaald dat de facturen niet werden opgemaakt op basis van de werkbriefjes, maar op basis van de toegekende budgetten. Daaruit vloeide onvermijdelijk voort dat ook de PGB-verantwoordingsformulieren, die werden opgemaakt op basis van de facturen, vals waren.
Met de verdediging en de officier van justitie is de rechtbank wel van oordeel dat de bewezenverklaarde periode 1 januari 2008 tot 1 oktober 2011 betreft. Van het resterende deel van de tenlastegelegde periode zal de verdachte worden vrijgesproken, nu het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt voor feitelijke leidinggeven na 30 september 2011.
Ook het onder 2 tenlastegelegde gewoontewitwassen is, gelet op het onderzoek ter terechtzitting en de onderliggende dossierstukken, wettig en overtuigend bewezen. Omdat het exacte witgewassen totaalbedrag niet (meer) kan worden gereconstrueerd, zal worden bewezenverklaard dat de verdachte ‘een geldbedrag’ heeft witgewassen. Anders dan de raadsvrouw heeft gesteld, is dit geld niet verkregen door een misdrijf dat door de verdachte zelf is begaan, maar door een misdrijf dat door de rechtspersoon is begaan. De feitelijke leidinggever is ook geen deelnemer aan het strafbare feit. De door de Hoge Raad geformuleerde kwalificatie-uitsluitingsgrond is niet van toepassing. Bovendien, een deel van het geld is per bank overgemaakt naar Bulgarije, terwijl een ander deel contant is opgenomen. De verdachte heeft verder verklaard dat hij verslaafd was aan gokken en dat hij een huisje heeft gekocht in Bulgarije. Hieruit moet worden afgeleid dat hij het geld niet alleen voorhanden heeft gehad, maar ook heeft overgedragen naar banken in het buitenland en heeft omgezet in een huis en in contant geld, dat hij gedurende de tenlastegelegde periode heeft uitgegeven.
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
[naam rechtspersoon 1] .
op één of meer tijdstip(pen) gelegen in de periode van
1 januari 2008 tot
1 oktober 2011te Rotterdam ,
a. facturen gericht aan [naam benadeelde 1] over de perioden week 29 t/m 39
2008 en week 40 t/m 52 2008 en
b. een verantwoordingsformulier PGB 2010 ten name van [naam benadeelde 2] over de
periode 1 juli 2010 t/m 31 december 2010 en
c. facturen gericht aan [naam benadeelde 3] over de perioden 01.08.10 t/m
31.08.10 en
01.05.11 t/m 31.08.11 en
d. een verantwoordingsformulier PGB ten name van [naam benadeelde 4] over de
periode 1 januari 2011 t/m 30 juni 2011 en
e. facturen gericht aan [naam benadeelde 5] over de perioden week 13 t/m 26
en/of week 26 t/m 39 2011 enf. een verantwoordingsformulier PGB-AWBZ 2011 ten name van [naam benadeelde 6]
over de periode 01-01-2011 tot 30-06-2011 en
g. verantwoordingsformulier
enPGB-AWBZ 2011 ten name van [naam benadeelde 7] over de
perioden 1 januari 2010 t/m 30 juni 2010 en 1 juli 2010 t/m
31 december 2010 ,
- elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te
dienen -
valselijk heeft opgemaakt ,
immers heeft [naam rechtspersoon 1] . telkens
valselijk in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven -
in die facturen en verantwoordingsformulieren) voorgedaan dat door
[naam rechtspersoon 1] een dienst (levering van zorg en/of hulp in het kader
van Persoonsgebonden Budget) was verricht voor [naam benadeelde 1] en/of
[naam benadeelde 2] en/of [naam benadeelde 3] en [naam benadeelde 4] en/of [naam benadeelde 5] en/of [naam benadeelde 6]
en/of [naam benadeelde 7]
en
op die onder a. en c. en e. genoemde facturen uren en/of
geldbedragen (geleverde zorg en/of hulp in het kader van Persoonsgebonden
Budget) ten behoeve van die [naam benadeelde 1] en/of [naam benadeelde 3] en/of [naam benadeelde 5] vermeld
en
opdie onder b. en d. en f. en g. genoemde
verantwoordingsformulieren vermeld - dat door de zorgverlener(s) [naam rechtspersoon 2] en/of [naam rechtspersoon 1]
zorg en/of hulp was verleend aan de in die formulieren genoemde
budgethouders in het kader van Persoonsgebonden Budget
en
- dat die zorg en/of soort hulpverlening had bestaan uit PV (Persoonlijke
verzorging),
terwijl in werkelijkheid in het geheel geen (uren) zorg (in het kader van
Persoonsgebonden Budget) aan genoemde personen was geleverd, althans
minder uren zorg (in het kader van Persoonsgebonden Budget) aan genoemde
personen was geleverd
zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en
onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken,
hebbende hij, verdachte, telkens) tot vorenstaande feiten opdracht gegeven en
feitelijke leiding gegeven aan de vorenstaande verboden gedragingen;
2.
hij
in de periode van
1 januari 2008 tot en met 17 juli 2013 te Rotterdam ,
meermalen voorwerpente weten
geldbedragen heeft verworvenen voorhanden gehad en/ofovergedragen en/of omgezet,
zulks terwijl hij, verdachte, wist, dat
bovenomschreven voorwerpenafkomstig was uit enig misdrijf,
hebbende hij, verdachte, aldus van witwassen een
gewoonte gemaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd;
2.
van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich in zijn hoedanigheid van bestuurder van de rechtspersoon [naam rechtspersoon 1] ., gedurende een periode van meerdere jaren, schuldig gemaakt aan het feitelijk leiding geven aan het door genoemde rechtspersoon plegen van valsheid in geschrift, bestaande uit het valselijk opmaken van facturen en verantwoordingsformulieren die zien op veronderstelde zorgverlening aan cliënten in het kader van persoonsgebonden budgetten, waardoor door [naam rechtspersoon 1] meer uren werden gedeclareerd – en waartoe vervolgens door haar betalingen werden ontvangen – dan feitelijk door haar aan zorgverlening was besteed dan wel zou worden besteed.
Daarnaast heeft de verdachte, in samenhang met het voorgaande, crimineel verkregen geldbedragen witgewassen.
Met de valsheid in geschrift heeft de verdachte het vertrouwen ondermijnd dat burgers, organisaties en overheid in het maatschappelijk verkeer moeten kunnen stellen in de juistheid van geschriften met een bewijsbestemming, zoals de in deze zaak bedoelde facturen en verantwoordingsformulieren.
Het witwassen van de crimineel verkregen geldbedragen vormt een aantasting van de legale economie en is, mede vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer, een bedreiging voor de samenleving.
De rechtbank heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 19 februari 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De verdachte werd in de onderhavige zaak op 10 juni 2013 in verzekering gesteld. De rechtbank zal in de onderhavige zaak van deze datum uitgaan als aanvangstijdstip van de redelijke termijn.
Tussen 10 juni 2013 en de datum van het eindvonnis ligt een periode bijna vier jaren. Nu in deze zaak wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaren, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van bijna twee jaren. Deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte en zal, nu er geen bijzondere omstandigheden zijn die zo’n overschrijding rechtvaardigen, gecompenseerd worden, in die zin dat deze is verdisconteerd in de duur, omvang en modaliteit van na te noemen straffen.
Gezien de ernst van de feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank ziet in het tijdsverloop en de justitiële documenten van de verdachte aanleiding om te volstaan met een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Alles afwegend worden na te noemen straffen passend en geboden geacht.

8.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde 8] te [plaats] , ter zake van het onder 1 tenlastegelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 737.111,43 ter zake van materiële schade.
Standpunt officier van justitie
De benadeelde partij heeft een vordering ingediend ten bedrage van voormeld bedrag, zijnde het totaalbedrag aan onterecht uitbetaalde PGB’s. Maar omdat de benadeelde partij zich slechts kan voegen voor de budgethouders die in de tenlastelegging zijn genoemd, kan slechts een totaalbedrag van € 42.994,87 worden toegewezen.
Oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, enerzijds nu
uit de onderhavige vordering onvoldoende blijkt om welke bedragen in relatie tot welke budgethouder het hier in concreto gaat en anderzijds omdat niet duidelijk blijkt dat het de benadeelde partij is die door de misdrijven rechtstreeks in haar belangen is geschaad.
De benadeelde partij zal derhalve niet-ontvankelijk in de vordering worden verklaard.
De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 51, 57, 225, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 (twee) jaren, na te melden voorwaarde overtreedt;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek 236 (tweehonderdzesendertig) uren te verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 118 (honderdachttien) dagen;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 8] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij [naam benadeelde 8] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. J.J. van den Berg en C.M.J. Peeters, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Meulendijk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 april 2017.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
[naam rechtspersoon 1] .
op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van
1 januari 2008 tot en met 17 december 2012 te Rotterdam en/of (elders) in
Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
a. (een) factu(u)r (en) gericht aan [naam benadeelde 1] over de periode(n) week 29 t/m 39
2008 (DOC/014) en/of week 40 t/m 52 2008 (D-015), en/of
b. een verantwoordingsformulier PGB 2010 ten name van [naam benadeelde 2] over de
periode 1 juli 2010 t/m 31 december 2010 (DOC/052.35-36), en/of
c. (een) factu(u)r(en) gericht aan [naam benadeelde 3] over de periode(n) 01.08.10 t/m
31.08.10 (DOC/027.51) en/of week 13 t/m 26 2011 (DOC/027.52) en/of
01.05.11 t/m 31.08.11 (DOC/027.33), en/of
d. (een) verantwoordingsformulier(en) PGB ten name van [naam benadeelde 4] over de
periode(n) 1 januari 2011 t/m 30 juni 2011 (DOC/025.08-09) en/of
1 juli 2011 t/m 31 december 2011 (DOC/025.05-06), en/of
e. (een) factu(u)r(en) gericht aan [naam benadeelde 5] over de periode(n) week 13 t/m 26
2011 (DOC/051.37) en/of week 26 t/m 39 2011 (DOC/051.38) en/of week 39 t/m
52 ( DOC/051.39), en/of
f. (een) verantwoordingsformulier PGB-AWBZ 2011 ten name van [naam benadeelde 6]
over de periode(n) 01-01-2011 tot 30-06-2011 (DOC/046.14-15) en/of
1 januari 2012 t/m 30 juni 2012 (DOC/046.18-19), en/of
g. (een) verantwoordingsformulier PGB-AWBZ 2011 ten name van [naam benadeelde 7] over de
periode(n) 1 januari 2010 t/m 30 juni 2010 (DOC/020) en/of 1 juli 2010 t/m
31 december 2010 (DOC/021),
-(elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te
dienen -
valselijk heeft opgemaakt of vervalst, en/althans doen opmaken of vervalsen,
immers heeft/hebben [naam rechtspersoon 1] . en/of haar mededader(s) (telkens)
valselijk in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven -
in die factu(u)r(en) en/of verantwoordingsformulier(en) voorgedaan dat door
[naam rechtspersoon 1] (een) dienst(en) (levering van zorg en/of hulp in het kader
van Persoonsgebonden Budget) was/waren verricht voor [naam benadeelde 1] en/of
[naam benadeelde 2] en/of [naam benadeelde 3] en/of [naam benadeelde 4] en/of [naam benadeelde 5] en/of [naam benadeelde 6]
en/of [naam benadeelde 7]
en/of
in/op die onder a. en/of c. en/of e. genoemde factu(u)r(en) uren en/of
geldbedragen (geleverde zorg en/of hulp in het kader van Persoonsgebonden
Budget) ten behoeve van die [naam benadeelde 1] en/of [naam benadeelde 3] en/of [naam benadeelde 5] vermeld en/of
opgenomen, en/althans door die ander(en) doen en/of laten vermelden en/of
opnemen,
en/of
in/op dat/die onder b. en/of d. en/of f. en/of g. genoemd(e)
verantwoordingsformulier(en) vermeld en/of geschreven en/of opgenomen en/of
aangekruist, en/althans door die ander(en) doen en/of laten vermelden en/of
schrijven en/of opnemen en/of aankruisen,
- dat door de zorgverlener(s) [naam rechtspersoon 2] en/of [naam rechtspersoon 1]
zorg en/of hulp was verleend aan de in die formulier(en) genoemde
budgethouder(s) in het kader van Persoonsgebonden Budget
en/of
- dat die zorg en/of soort hulpverlening had bestaan uit PV (Persoonlijke
verzorging),
(terwijl in werkelijkheid in het geheel geen (uren) zorg (in het kader van
Persoonsgebonden Budget) aan genoemde perso(o)n(en) was geleverd, althans
minder uren zorg (in het kader van Persoonsgebonden Budget) aan genoemde
perso(o)n(en) was geleverd,
en/of die (soort) hulp(verlening) niet was verleend op de wijze aangegeven in
dat/die factu(u)r(en) en/of verantwoordingsformulier(en)),
en/of
in/op dat/die onder b. en/of d. en/of f. en/of g. genoemd(e)
verantwoordingsformulier(en) (een) valse en/of vervalste handtekening(en)
gezet en/of geplaatst, althans ondertekening(en) geplaatst die door moesten
gaan voor die van de budgethouder(s),
zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en
onvervalst te gebruiken en/of door ander(en) te doen gebruiken,
hebbende hij, verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans
alleen, (telkens) tot (het) vorenstaande feit(en) opdracht gegeven en/of
feitelijke leiding gegeven aan de vorenstaande verboden gedraging(en);
art 51 Wetboek van Strafrecht
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij
op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van
1 januari 2008 tot en met 17 juli 2013 te Rotterdam en/of (elders) in
Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) (een) voorwerp(en)
te weten
een of meer geldbedrag(en) tot een totaal bedrag van 93.422,37 euro, althans
enig ander geldbedrag heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of
overgedragen en/of omgezet,
en/of
(telkens) van (een) voorwerp(en)
te weten
een of meer geldbedrag(en) tot een totaal bedrag van 93.422,37 euro, althans
enig ander geldbedrag de herkomst en/of de vindplaats heeft verborgen en/of
verhuld,
zulks terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), dat
bovenomschreven voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) aldus van witwassen een
gewoonte gemaakt;
art 420ter Wetboek van Strafrecht
art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht