In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 april 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die feitelijke leiding heeft gegeven aan een rechtspersoon die zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift en gewoontewitwassen. De verdachte, geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte], was als directeur van de rechtspersoon verantwoordelijk voor het opmaken van facturen en verantwoordingsformulieren in het kader van persoonsgebonden budgetten (PGB). De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich gedurende een periode van meerdere jaren schuldig heeft gemaakt aan het valselijk opmaken van documenten, waarbij meer uren zorg werden gedeclareerd dan daadwerkelijk waren verleend. Dit leidde tot onterecht ontvangen betalingen van de zorgverzekeraar.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen van de rechtspersoon, en dat de valsheid in geschrift en het witwassen van crimineel verkregen geldbedragen een ernstige aantasting van de legale economie vormen. De verdachte ontkende echter feitelijk leiding te hebben gegeven en stelde dat hij slechts op papier directeur was, zonder daadwerkelijke beslissingsbevoegdheid. De rechtbank verwierp deze verdediging en oordeelde dat de verdachte wel degelijk verantwoordelijk was voor de gepleegde misdrijven.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, die voorwaardelijk werd opgelegd, en daarnaast tot een taakstraf van 240 uur. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk werd verklaard in haar vordering, omdat niet voldoende duidelijk was dat zij door de misdrijven rechtstreeks in haar belangen was geschaad. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 51, 57, 225, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.