11.1Bestemmingsomschrijving
De voor Kantoor aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. kantoren;
b. ter plaatse van de aanduiding "wonen" tevens wonen;
c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.
8. In het bestemmingsplan zijn geen bepalingen opgenomen over B&B. Verweerder heeft een beleidsplan over dit onderwerp in voorbereiding, dat nog niet gereed is. Verweerder merkt een B&B aan als een kleinschalige, aan de woning ondergeschikte, kortdurende, toeristische verblijfsvoorziening, voor uitsluitend logies en ontbijt, die deel uitmaakt van het hoofdgebouw (woning) of is gevestigd in een van de bestaande bijgebouwen en die wordt gerund door de bewoners van het betreffende perceel. De voorzieningenrechter acht dat niet onjuist. Uit de jurisprudentie komen met name aspecten naar voren als de kleinschaligheid van het gebruik van het pand, de omstandigheid dat het pand zijn woonfunctie blijft behouden en dat het verlenen van logies en ontbijt daaraan ondergeschikt is. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State maakt een onderscheid tussen een B&B en logementactiviteiten met een bedrijfsmatig karakter, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 2 juli 2003 (ECLI:NL:RVS:2003:AH9034). Nu de bestemming van nummer 78 ‘kantoor’ is past een B&B daar niet. De functieaanduiding ‘wonen’ in artikel 11 onder b van het bestemmingplan kan niet worden gezien als een bestemming waar de B&B ondergeschikt aan is. 9. Dat betekent dat de aanvraag in strijd is met het bestemmingsplan. Dat was ook de conclusie van de bezwaarcommissie. Verweerder dient evenwel te beoordelen of met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), gelezen in verbinding met artikel 4, negende lid, van bijlage II van het Bor omgevingsvergunning kan worden verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan. Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komt in aanmerking:
het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen;
10. Verweerder heeft geen toepassing gegeven aan deze afwijkingsbevoegdheid. Zoals verweerder terecht heeft overwogen gaat het om een discretionaire bevoegdheid. Maar dat neemt niet weg dat verweerder deugdelijk dient te motiveren waarom hij geen gebruik maakt van zijn bevoegdheid. De bezwaarcommissie heeft op dit punt een motiveringsgebrek geconstateerd met een drietal aspecten. Verweerder heeft het advies op dit punt niet gevolgd. In het bestreden besluit is evenwel niet deugdelijk gemotiveerd waarom verweerder contrair gaat aan het advies, hetgeen op zich reeds een motivering vergt. Maar met name is van belang dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom afwijken van het bestemmingsplan in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. Verweerder verwijst in dit kader naar de onverenigbaarheid van de functie B&B en de kantoorfunctie, maar dat is reeds bij de toetsing aan het bestemmingsplan aan de orde geweest. Dat aspect is een onvoldoende motivering waarom de functie B&B in strijd is met de goede ruimtelijke ordening.
11. In het verweerschrift heeft verweerder herhaald dat de onverenigbaarheid van de functies betekent dat een verdere toetsing niet meer aan de orde komt. Ten overvloede toetst verweerder nog aan de gronden inzake het conceptbeleidsplan en de strijd met willekeur. In het kader van de laatste beoordeling heeft verweerder de verschillen tussen een kapperszaak en een B&B naast elkaar gezet. Uit die vergelijking kan worden afgeleid dat een B&B minder ruimtelijke gevolgen heeft dan een kapperszaak. Met name op het punt van de verkeersaantrekkende werking heeft een kapperszaak volgens het schema een hoge frequentie van wisselende klanten en een B&B juist een lage frequentie. Op dit punt heeft de bezwaarcommissie vastgesteld dat verweerder niet of onvoldoende heeft gemotiveerd dat een B&B tot een hogere parkeerdruk zal leiden. Voorts volgt uit de vergelijking dat de inpasbaarheid van een B&B in een woonwijk groter is. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder op dit moment nog niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom het vestigen van een B&B op deze locatie in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Het standpunt van verweerder behoeft dan ook nadere motivering.
12. De voorzieningenrechter ziet in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:51a van de Awb op te dragen het gebrek in het bestreden besluit binnen de hierna te noemen termijn te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. De termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen is vier weken na verzending van deze tussenuitspraak.
13. Als verweerder gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek in de besluitvorming te herstellen, worden eisers in de gelegenheid gesteld binnen vier weken schriftelijk te reageren op de wijze waarop verweerder het gebrek heeft hersteld. In beginsel zal de voorzieningenrechter vervolgens het onderzoek sluiten en zonder nadere zitting uitspraak doen.
14. Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, dient hij dit binnen twee weken na verzending van deze uitspraak schriftelijk kenbaar te maken. In dat geval zal de voorzieningenrechter het onderzoek sluiten en zonder nadere zitting uitspraak doen.
15. Ten aanzien van het verzoek om voorlopige voorziening, stelt de rechtbank vast dat eisers louter een financieel belang aan hun verzoek ten grondslag hebben gelegd. Er is voorts geen reden om aan te nemen dat zij als gevolg van de gestelde inkomstenderving in een financiële noodsituatie zullen komen te verkeren. Reeds hierom wordt het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter overweegt aanvullend dat eisers, nu het hier gaat om de weigering van een aanvraag om een omgevingsvergunning, niet gebaat zijn bij schorsing van het bestreden besluit aangezien daarmee verwezenlijking van het plan niet mogelijk wordt. Het treffen van een voorziening, inhoudende te bepalen dat de gevraagde vergunning wordt verleend, is een zeer verstrekkende voorziening, waarvoor onvoldoende aanknopingspunten aanwezig zijn. Voor een proceskosten-veroordeling in verband met de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding.
16. De voorzieningenrechter houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep.
17. In de einduitspraak zal worden beslist over de in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten.