ECLI:NL:RBROT:2017:2831

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 april 2017
Publicatiedatum
14 april 2017
Zaaknummer
ROT-17_1857-ROT-17_1856
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over voorlopige voorziening en omgevingsvergunning voor Bed & Breakfast in Hendrik-Ido-Ambacht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 19 april 2017 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een omgevingsvergunning voor het vestigen van een Bed & Breakfast (B&B) op de begane grond van een pand in Hendrik-Ido-Ambacht. Eisers, die de vergunning hadden aangevraagd, waren het niet eens met de afwijzing van hun aanvraag door het college van burgemeester en wethouders. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de aanvraag in strijd is met het bestemmingsplan, dat een kantoorbestemming voor de locatie voorschrijft. De eisers stelden dat de panden intern verbonden zijn en dat de B&B ondergeschikt is aan de woonfunctie, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de huidige bestemming van het pand niet toelaat dat een B&B wordt gevestigd.

De voorzieningenrechter heeft de verweerder de gelegenheid gegeven om het gebrek in de besluitvorming te herstellen binnen vier weken na de tussenuitspraak. Dit kan door een aanvullende motivering of door een nieuw besluit te nemen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat eisers onvoldoende hebben aangetoond dat zij in een financiële noodsituatie verkeren als gevolg van de afwijzing van de vergunning. De voorzieningenrechter heeft verder aangegeven dat de beslissing over de proceskosten in de einduitspraak zal worden genomen.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de verweerder om de besluitvorming deugdelijk te motiveren, vooral als er adviezen van de bezwaarcommissie zijn die niet zijn opgevolgd. De voorzieningenrechter heeft de zaak aangehouden tot de einduitspraak, waarin verder zal worden beslist over de proceskosten en de uiteindelijke uitkomst van het beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 3
zaaknummers: ROT 17/1857
ROT 17/1856
uitspraak van de voorzieningenrechter op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), tevens tussenuitspraak als bedoeld in artikel 8:80 van de Awb, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[eisers], te Hendrik-Ido-Ambacht, verzoekers, tevens eisers (hierna: eisers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht, verweerder,
gemachtigden: O. Baya en R. Veeke.

Procesverloop

Bij besluit van 21 september 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag om een omgevingsvergunning afgewezen.
Bij besluit van 6 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Tevens hebben eisers de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2017.
Eisers is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.1.
Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.2.
In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak.
1.3
Uit artikel 8:86, eerste lid, van de Awb volgt dat de voorzieningenrechter bij toepassing van die bepaling dezelfde uitspraakbevoegdheden heeft als de rechtbank. Dit houdt in dat hij ook toepassing kan geven aan de in afdeling 8.2.2.a van de Awb geregelde bestuurlijke lus.
Op grond van artikel 8:51a, van de Awb van deze afdeling kan de bestuursrechter het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
2. De aanvraag heeft betrekking op het vestigen van een Bed & Breakfast (B&B) op de begane grond van de locatie [adres]
3. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de locatie een kantoorbestemming heeft. Een B&B moet ondergeschikt zijn aan de woonfunctie. De aanvraag is in strijd met het bestemmingplan. Verweerder ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan de afwijkingsmogelijkheid van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
4. Eisers stellen dat de nummers 76 en 78 één pand zijn op één perceel. Intern zijn ze verbonden. Er is één meterkast en één trap. Daarmee is de B&B ondergeschikt aan de woonfunctie. Nummer 78 is geen zelfstandig pand. In het verleden is wel vergunning verleend met vrijstelling voor een kapperszaak, hetgeen volgens eisers willekeur is.
5. Voor de vraag of de gevraagde omgevingsvergunning kan worden verleend is bepalend wat de planologische status is van de grond. Niet van belang is dat de grond waarop de nummers 76 en 78 staan volgens het kadaster één perceel is. Evenmin is relevant wat de feitelijke situatie is op het punt van voorzieningen zoals elektra, gas en of er sprake is van een interne doorgang.
6. Niet in geschil is dat op de grond waarop het pand met huisnummer 78 staat in het bestemmingsplan Centrum de bestemming ‘Kantoor’ rust. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat de grond een tweede, ondergeschikte, woonbestemming heeft.
7
.In het bestemmingsplan is de bestemming als volgt omschreven:
Artikel 11 Kantoor
11.1
Bestemmingsomschrijving
De voor Kantoor aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. kantoren;
b. ter plaatse van de aanduiding "wonen" tevens wonen;
c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.
8. In het bestemmingsplan zijn geen bepalingen opgenomen over B&B. Verweerder heeft een beleidsplan over dit onderwerp in voorbereiding, dat nog niet gereed is. Verweerder merkt een B&B aan als een kleinschalige, aan de woning ondergeschikte, kortdurende, toeristische verblijfsvoorziening, voor uitsluitend logies en ontbijt, die deel uitmaakt van het hoofdgebouw (woning) of is gevestigd in een van de bestaande bijgebouwen en die wordt gerund door de bewoners van het betreffende perceel. De voorzieningenrechter acht dat niet onjuist. Uit de jurisprudentie komen met name aspecten naar voren als de kleinschaligheid van het gebruik van het pand, de omstandigheid dat het pand zijn woonfunctie blijft behouden en dat het verlenen van logies en ontbijt daaraan ondergeschikt is. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State maakt een onderscheid tussen een B&B en logementactiviteiten met een bedrijfsmatig karakter, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 2 juli 2003 (ECLI:NL:RVS:2003:AH9034). Nu de bestemming van nummer 78 ‘kantoor’ is past een B&B daar niet. De functieaanduiding ‘wonen’ in artikel 11 onder b van het bestemmingplan kan niet worden gezien als een bestemming waar de B&B ondergeschikt aan is.
9. Dat betekent dat de aanvraag in strijd is met het bestemmingsplan. Dat was ook de conclusie van de bezwaarcommissie. Verweerder dient evenwel te beoordelen of met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), gelezen in verbinding met artikel 4, negende lid, van bijlage II van het Bor omgevingsvergunning kan worden verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan. Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komt in aanmerking:
het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen;
10. Verweerder heeft geen toepassing gegeven aan deze afwijkingsbevoegdheid. Zoals verweerder terecht heeft overwogen gaat het om een discretionaire bevoegdheid. Maar dat neemt niet weg dat verweerder deugdelijk dient te motiveren waarom hij geen gebruik maakt van zijn bevoegdheid. De bezwaarcommissie heeft op dit punt een motiveringsgebrek geconstateerd met een drietal aspecten. Verweerder heeft het advies op dit punt niet gevolgd. In het bestreden besluit is evenwel niet deugdelijk gemotiveerd waarom verweerder contrair gaat aan het advies, hetgeen op zich reeds een motivering vergt. Maar met name is van belang dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom afwijken van het bestemmingsplan in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. Verweerder verwijst in dit kader naar de onverenigbaarheid van de functie B&B en de kantoorfunctie, maar dat is reeds bij de toetsing aan het bestemmingsplan aan de orde geweest. Dat aspect is een onvoldoende motivering waarom de functie B&B in strijd is met de goede ruimtelijke ordening.
11. In het verweerschrift heeft verweerder herhaald dat de onverenigbaarheid van de functies betekent dat een verdere toetsing niet meer aan de orde komt. Ten overvloede toetst verweerder nog aan de gronden inzake het conceptbeleidsplan en de strijd met willekeur. In het kader van de laatste beoordeling heeft verweerder de verschillen tussen een kapperszaak en een B&B naast elkaar gezet. Uit die vergelijking kan worden afgeleid dat een B&B minder ruimtelijke gevolgen heeft dan een kapperszaak. Met name op het punt van de verkeersaantrekkende werking heeft een kapperszaak volgens het schema een hoge frequentie van wisselende klanten en een B&B juist een lage frequentie. Op dit punt heeft de bezwaarcommissie vastgesteld dat verweerder niet of onvoldoende heeft gemotiveerd dat een B&B tot een hogere parkeerdruk zal leiden. Voorts volgt uit de vergelijking dat de inpasbaarheid van een B&B in een woonwijk groter is. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder op dit moment nog niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom het vestigen van een B&B op deze locatie in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Het standpunt van verweerder behoeft dan ook nadere motivering.
12. De voorzieningenrechter ziet in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:51a van de Awb op te dragen het gebrek in het bestreden besluit binnen de hierna te noemen termijn te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. De termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen is vier weken na verzending van deze tussenuitspraak.
13. Als verweerder gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek in de besluitvorming te herstellen, worden eisers in de gelegenheid gesteld binnen vier weken schriftelijk te reageren op de wijze waarop verweerder het gebrek heeft hersteld. In beginsel zal de voorzieningenrechter vervolgens het onderzoek sluiten en zonder nadere zitting uitspraak doen.
14. Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, dient hij dit binnen twee weken na verzending van deze uitspraak schriftelijk kenbaar te maken. In dat geval zal de voorzieningenrechter het onderzoek sluiten en zonder nadere zitting uitspraak doen.
15. Ten aanzien van het verzoek om voorlopige voorziening, stelt de rechtbank vast dat eisers louter een financieel belang aan hun verzoek ten grondslag hebben gelegd. Er is voorts geen reden om aan te nemen dat zij als gevolg van de gestelde inkomstenderving in een financiële noodsituatie zullen komen te verkeren. Reeds hierom wordt het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter overweegt aanvullend dat eisers, nu het hier gaat om de weigering van een aanvraag om een omgevingsvergunning, niet gebaat zijn bij schorsing van het bestreden besluit aangezien daarmee verwezenlijking van het plan niet mogelijk wordt. Het treffen van een voorziening, inhoudende te bepalen dat de gevraagde vergunning wordt verleend, is een zeer verstrekkende voorziening, waarvoor onvoldoende aanknopingspunten aanwezig zijn. Voor een proceskosten-veroordeling in verband met de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding.
16. De voorzieningenrechter houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep.
17. In de einduitspraak zal worden beslist over de in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van wat in deze tussenuitspraak is overwogen, het besluit alsnog deugdelijk te motiveren dan wel een nieuw besluit te nemen en de voorzieningenrechter van de uitkomst en het eventuele nieuwe besluit mededeling te doen,
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af,
- houdt iedere verdere beslissing in de hoofdzaak aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Flikweert, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. I.M.L.J. Spierings, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 april 2017.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat geen hoger beroep open. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.