ECLI:NL:RBROT:2017:2701

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 april 2017
Publicatiedatum
11 april 2017
Zaaknummer
TUL 10/741053-15 en 10/741093-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid en tenuitvoerlegging van bijzondere voorwaarden in strafzaken

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 5 april 2017 uitspraak gedaan over twee vorderingen tot tenuitvoerlegging van bijzondere voorwaarden die aan de veroordeelde waren opgelegd. De vorderingen zijn ingediend door de officier van justitie en hebben betrekking op de niet-naleving van deze voorwaarden door de veroordeelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat zij niet bevoegd is om de vordering met parketnummer 10/741053-15 te behandelen, omdat deze vordering betrekking heeft op bijzondere voorwaarden die door de politierechter zijn opgelegd. De rechtbank is echter wel bevoegd om de vordering met parketnummer 10/741093-15 te behandelen, aangezien deze vordering betrekking heeft op voorwaarden die door de meervoudige kamer voor strafzaken zijn opgelegd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de veroordeelde de bijzondere voorwaarden verwijtbaar niet heeft nageleefd, wat aanleiding geeft tot de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke strafdeel. De rechtbank heeft besloten om de tenuitvoerlegging te beperken tot een periode van drie maanden, rekening houdend met de omstandigheden van de veroordeelde en het feit dat hij al een aanzienlijke tijd in een gesloten kliniek heeft doorgebracht. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummers TUL: 10/741053-15 en 10/741093-15
Beslissing van de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank Rotterdam in de zaak tegen de veroordeelde

[naam veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats veroordeelde] op [geboortedatum veroordeelde] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres veroordeelde] , [woonplaats veroordeelde] ,
uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Middelburg, locatie Torentijd,
gemachtigd raadsvrouw mr. C.G. Matze, advocaat te Breda.

Vordering

10/741053-15
Op 28 februari 2017 is ter griffie van deze rechtbank ingekomen de vordering d.d. 24 februari 2017 van de officier van justitie strekkende tot tenuitvoerlegging van het bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 9 februari 2015 aan de veroordeelde in voorwaardelijke vorm opgelegde strafdeel.
Bij de vordering is overgelegd het rapport d.d. 1 november 2016 van GGZ ERW Novadic-Kentron Breda (hierna ook: de reclassering).
10/741093-15
Op 28 februari 2017 is ter griffie van deze rechtbank ingekomen de vordering d.d. 24 februari 2017 van de officier van justitie strekkende tot tenuitvoerlegging van het bij vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken van deze rechtbank d.d. 29 mei 2015 aan de veroordeelde in voorwaardelijke vorm opgelegde strafdeel.
Bij de vordering is overgelegd het rapport d.d. 31 oktober 2016 van GGZ ERW Novadic-Kentron Breda (hierna ook: de reclassering).

Feiten

10/741053-15
Bij voornoemd vonnis van de politierechter, dat op 24 februari 2015 onherroepelijk is geworden, is aan de veroordeelde een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van drie weken met aftrek van voorarrest. Daarbij is met vaststelling van een proeftijd van twee jaren bepaald dat een gedeelte van deze straf, groot twee weken, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de veroordeelde de gestelde algemene en bijzondere voorwaarden niet naleeft. Als bijzondere voorwaarden zijn onder meer gesteld dat de veroordeelde:
- zich houdt aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet zijn opgenomen in andere bijzondere voorwaarden;
- zich meldt bij de reclassering Bouman GGZ: binnen vijf werkdagen na ontslag uit detentie;
- zich gedurende twee jaar bij de reclassering blijft melden, of op zijn verblijfadres de reclasseringswerker zal ontvangen, zo frequent als de reclassering dat gedurende deze periode nodig acht;
- verplicht meewerkt aan diagnostiek en/of overige onderzoek/behandeling bij een verslavingspolikliniek of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, en zich gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
- een inspanningsverplichting heeft om mee te werken aan het verkrijgen/behouden van huisvesting, inkomen en dagbesteding, zo lang en indien de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zijn medewerking verleent aan ad random urinecontroles indien de reclassering dit noodzakelijk acht.
De mededeling voorwaardelijke veroordeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 6 maart 2015 aan de veroordeelde verzonden.
10/741093-15
Bij voornoemd vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken, dat op 13 juni 2015 onherroepelijk is geworden, is aan de veroordeelde een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 20 maanden met aftrek van voorarrest. Daarbij is met vaststelling van een proeftijd van twee jaren bepaald dat een gedeelte van deze straf, groot zes maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de veroordeelde de gestelde algemene en bijzondere voorwaarden niet naleeft. Als bijzondere voorwaarde is onder meer gesteld dat de veroordeelde:
- zich zal melden bij Bouman GGZ, afdeling reclassering, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt.
De mededeling voorwaardelijke veroordeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 15 juli 2015 aan de veroordeelde verzonden.

Procedure

De vordering is behandeld op de openbare terechtzitting van 22 maart 2017. De officier van justitie mr. E. Ahbata en de raadsvrouw zijn gehoord. De verdachte heeft schriftelijk afstand gedaan van het recht om bij de terechtzitting aanwezig te zijn. Ook de als getuige opgeroepen reclasseringswerker, verbonden aan voornoemde reclasseringsinstelling, is niet verschenen, omdat er sinds het opmaken van het advies geen contact is geweest tussen de reclassering en de veroordeelde.

Standpunt officier van justitie

De officier van justitie heeft op de terechtzitting gepersisteerd bij de ingediende vorderingen. De reclassering heeft geprobeerd de veroordeelde te begeleiden, maar een deel van de verantwoordelijkheid ligt bij de veroordeelde zelf. Die verantwoordelijkheid heeft hij niet genomen.

Standpunt veroordeelde

De raadsvrouw heeft op de terechtzitting verzocht om wijziging van de bijzondere voorwaarden. Daartoe is aangevoerd dat de veroordeelde strikte regels nodig heeft en het zowel in zijn belang is als in het belang van de maatschappij dat hij onder toezicht van de reclassering blijft staan.

Bevoegdheid

Grondslag van beide vorderingen is de niet-naleving door de verdachte van aan hem opgelegde bijzondere voorwaarden. Blijkens artikel 14g lid 3 Wetboek van Strafrecht (Sr) is in dat geval uitsluitend ‘de rechter die de straf heeft opgelegd’ bevoegd tot kennisneming van de vordering. Daaronder moet worden verstaan het forum dat de bijzondere voorwaarden heeft opgelegd. Immers als het zou gaan om een tenuitvoerlegging welke gegrond is in het plegen van een nieuw strafbaar feit geldt dat ‘de rechtbank’ bevoegd is tot kennisneming (tweede volzin artikel 14g lid 3 Sr.). Dat is dus een verruiming ten opzichte van ‘de rechter’. In dat geval komt de officier van justitie een vrije forumkeuze toe. Een en ander sluit aan bij hetgeen de Hoge Raad op 3 mei 1994 (NJ 1994, 578) hieromtrent heeft overwogen.
Hieruit volgt dat de rechtbank zichzelf onbevoegd moet verklaren tot kennisneming van de vordering met parketnummer 10/741053-15. Die vordering ziet namelijk op de niet-naleving door de verdachte van bijzondere voorwaarden welke aan hem door de politierechter van deze rechtbank waren opgelegd.
De rechtbank is wel bevoegd tot kennisneming van de vordering met parketnummer 10/741093-15. Die vordering ziet namelijk op de niet-naleving door de verdachte van bijzondere voorwaarden welke aan hem door de meervoudige kamer voor strafzaken van deze rechtbank waren opgelegd.

Ontvankelijkheid

Ten aanzien van het onder parketnummer 10/741093-15 opgelegde voorwaardelijke strafdeel is de proeftijd van twee jaren ingegaan op 13 juni 2015.
De vordering, gedateerd 24 februari 2017, is op 28 februari 2017 ingekomen ter griffie van deze rechtbank.
De vordering is dus niet later dan drie maanden na het verstrijken van de proeftijd ingediend.
Het openbaar ministerie is daarom ontvankelijk in de vordering.

Gegrondheid vordering

Het rapport van de reclassering houdt - samengevat - in:
De veroordeelde heeft een klinische behandeling goed doorlopen. Na afloop van die behandeling (vanaf 17 oktober 2016) heeft hij een plek gekregen bij Forensisch Wonen bij GGZ WNB in [plaats] . Al snel na zijn komst daar is het mis gegaan. Op 21 oktober 2016 is hij teruggevallen in middelengebruik en is hij enkele dagen weggebleven. Op 30 oktober 2016 heeft hij opnieuw een terugval gehad in harddrugsgebruik. De dag daarna is hij vertrokken. De reclassering maakt zich grote zorgen over het middelengebruik van de veroordeelde en vreest dat hij, wegens zijn verslaving en het ontbreken van inkomsten, opnieuw strafbare feiten zal plegen. Ook wordt gevreesd dat de veroordeelde zal proberen een einde aan zijn leven te maken, omdat het, ondanks dat hij vol goede moed naar Forensisch Wonen is gegaan, al zo snel misliep. De veroordeelde heeft al eerder geprobeerd zichzelf van het leven te beroven.
Vanaf het moment van zijn laatste vertrek is er geen contact mogelijk geweest tussen de veroordeelde en de reclassering.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de veroordeelde de hierboven vermelde bijzondere voorwaarden verwijtbaar niet heeft nageleefd.
Er is daarom aanleiding om de tenuitvoerlegging te gelasten van het aan de veroordeelde in voorwaardelijke vorm opgelegd strafdeel.
Niettemin zal de tenuitvoerlegging van het door de meervoudige kamer voor strafzaken (10/741093-15) opgelegde voorwaardelijke strafdeel worden beperkt tot een gedeelte groot drie maanden. Uit het rapport valt niet af te leiden dat de reclassering geen mogelijkheden meer ziet voor het toezicht op de veroordeelde. Verder heeft de rechtbank meegewogen dat de veroordeelde reeds 26 weken in een gesloten kader in een kliniek heeft doorgebracht. Gelet op de persoon van de veroordeelde acht de rechtbank het noodzakelijk dat hij, na de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, onder toezicht van de reclassering blijft staan.

Beslissing

De rechtbank
verklaart zich
onbevoegdtot kennisneming van de vordering tenuitvoerlegging (10/741053-15);
gelast de
gedeeltelijke tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijk gedeelte, groot zes maanden, van het bij voormeld vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken (10/741093-15) aan de veroordeelde opgelegde gevangenisstraf,
voor de tijd van drie maanden;
wijst de vordering voor het overige af.
Deze beslissing is genomen door mr. J.H. Janssen, voorzitter,
en mrs. F.W. van Lottum en L. Daum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.L. Vedder, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 april 2017.