ECLI:NL:RBROT:2017:2609

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 april 2017
Publicatiedatum
7 april 2017
Zaaknummer
10/811374-16/ TUL VV 03/017677-14
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met conservatoir beslag ten behoeve van schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 april 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van zware mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 15 december 2016 in Rotterdam het slachtoffer meermalen met kracht op het oog heeft geslagen, wat resulteerde in een gebroken oogkas. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, maar de rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de zware mishandeling, omdat niet kon worden bewezen dat de verdachte de intentie had om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Echter, de rechtbank heeft wel vastgesteld dat er sprake was van voorwaardelijk opzet, waardoor de poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen werd verklaard.

De rechtbank heeft ook een conservatoir beslag op een geldbedrag van € 1.015,- dat onder de verdachte in beslag was genomen, gehandhaafd ten behoeve van een schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij, het slachtoffer, heeft een schadevergoeding van € 1.020,80 toegewezen gekregen, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en het verzoek om teruggave van het in beslag genomen geldbedrag afgewezen. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot het uitzitten van de voorwaardelijke gevangenisstraf die eerder was opgelegd in een andere zaak, omdat hij tijdens de proeftijd een nieuw strafbaar feit had gepleegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/811374-16
Parketnummer vordering TUL VV: 03/017677-14
Datum uitspraak: 6 april 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie,
raadsman mr. R.A.L.F. Frijns, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 23 maart 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S. Verhoek heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen met aftrek van voorarrest;
  • tenuitvoerlegging van de opgelegde voorwaardelijke straf onder parketnummer 03/017677-14 ;
  • afwijzing van het verzoek tot teruggave van het inbeslaggenomen geldbedrag aan de verdachte;
  • toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer] .

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak onder primair tenlastegelegde
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair tenlastegelegde bewezen kan worden. Voor het bewijs heeft zij gewezen op de verklaring van de aangeefster, het proces-verbaal waarin de camerabeelden worden omschreven en de FARR-verklaring.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat de primair ten laste gelegde zware mishandeling niet bewezen kan worden. In de FARR-verklaring van 27 januari 2017 is onder meer vermeld dat het slachtoffer een zwelling om het oog heeft en een breuk van de binnenzijde van de oogkas en dat de genezingsduur tenminste zes weken bedraagt. Deze informatie en de overige stukken in het dossier bieden te weinig informatie over de verdere gevolgen van dit letsel en het verloop van het genezingsproces van het slachtoffer. Dat het toegebrachte letsel geen uitzicht biedt op een volkomen genezing binnen afzienbare tijd blijkt uit deze informatie niet. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onder 1 primair tenlastegelegde.
4.2.
Bewijsoverwegingen
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte het oogmerk heeft gehad om het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Gelet hierop dient de verdachte te worden vrijgesproken van dit feit.
4.2.2.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat, gezien de aard van het letsel van het slachtoffer, de verdachte zodanig hard heeft gestompt op een kwetsbaar en vitaal lichaamsdeel als het oog, dat de verdachte daarmee willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht. De rechtbank acht de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
subsidiair
hij op 15 december 2016 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet die [naam slachtoffer] meermalen met kracht en met de vuist op
deoogkas heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
subsidiair.
poging tot zware mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft het slachtoffer meerdere malen met zijn vuist op haar oog geslagen. Als gevolg van dit geweld heeft het slachtoffer letsel opgelopen, waaronder een gebroken oogkas.
De verdachte heeft door zijn handelwijze een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Hij heeft haar pijn gedaan en angstige momenten bezorgd.
Uit de door het slachtoffer ingediende vordering benadeelde partij blijkt dat zij als gevolg van het feit nog steeds last heeft van psychische klachten zoals slaapproblemen en angstig is op straat. Tevens versterken feiten als de onderhavige de gevoelens van onveiligheid en angst in de samenleving, te meer nu het feit heeft plaatsgevonden op de openbare weg in het centrum van Rotterdam op het moment dat er veel uitgaanspubliek aanwezig was.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
23 februari 2017, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
7.3.2.
Rapportages
Uit het vroeghulpverslag van de reclassering van 16 december 2016 blijkt dat de verdachte niet wilde spreken met de reclassering en dat, gezien de weigering van de verdachte om mee te werken, geen reclasseringsadvies is aangevraagd.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De officier van justitie is bij haar eis uitgegaan van een bewezenverklaring van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van dit feit en acht een poging tot zware mishandeling bewezen. Dit doet aan de strafwaardigheid en de ernst van het feit niets af. Gelet hierop zal aan de verdachte een straf conform de eis van de officier van justitie worden opgelegd.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht het onder de verdachte inbeslaggenomen geldbedrag van
€ 1.015,- terug te laten geven aan de verdachte.
8.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek dient te worden afgewezen. De rechter-commissaris heeft op 6 januari 2017 op verzoek van het openbaar ministerie een machtiging verleend om conservatoir beslag te leggen op het geldbedrag van € 1.015,-. Dit conservatoir beslag is bedoeld tot verhaal van een op te leggen schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
8.3.
Beoordeling
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verzoek tot teruggave dient te worden afgewezen, omdat conservatoir beslag is gelegd op dit bedrag tot verhaal van een op te leggen schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.

9.Vordering benadeelde partij/schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam slachtoffer] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 225,80 aan materiële schade en een vergoeding van € 2.000,- aan immateriële schade.
9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de materiële schade toe te wijzen tot een bedrag van € 20,80 (parkeerkosten ziekenhuisbezoeken) en de immateriële schade geheel toe te wijzen. In het overige deel dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard.
9.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft verzocht om de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de zijspiegel af te wijzen. De vordering ten aanzien van de schoenen en de jas dient niet-ontvankelijk te worden verklaard dan wel te worden gematigd, nu onduidelijk is hoe deze schade is ontstaan.
9.3.
Beoordeling
Materiële schade
De gevorderde parkeerkosten in verband met ziekenhuisbezoeken zullen worden toegewezen, nu deze kosten zijn aan te merken als rechtstreeks toegebrachte schade en deze schade de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt.
De benadeelde partij zal in haar vordering tot vergoeding van de kosten van de zijspiegel, jas en schoenen niet ontvankelijk worden verklaard, nu uit het dossier niet blijkt dat de verdachte hieraan schade heeft toegebracht en dus onduidelijk is hoe deze schade is ontstaan. Nader onderzoek naar de gegrondheid van dit deel van de vordering en de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.000,-.
De benadeelde partij zal voor het overige deel niet-ontvankelijk in haar vordering worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 15 december 2016.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
9.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 1.020,80.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

10.Vordering tenuitvoerlegging

10.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 27 maart 2014 van de politierechter in de rechtbank Maastricht is de verdachte ter zake van huiselijk geweld en diefstal veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 11 november 2015.
10.2.
Standpunten officier van justitie/verdediging
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering tot tenuitvoerlegging toe te wijzen.
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat tussen de datum van het bovengenoemde vonnis en de datum van de aanvang van de proeftijd geruime tijd is verstreken.
10.3.
Beoordeling
Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke straf, waarbij de rechtbank geen aanleiding ziet om rekening te houden met het door de raadsman aangevoerde tijdsverloop.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van de opgelegde gevangenisstraf;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 1.020,80 (zegge: duizendtwintig euro en tachtig eurocent), bestaande uit € 20,80 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 15 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 1.020,80 (zegge: duizendtwintig euro en tachtig eurocent); beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van voornoemd bedrag vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
20 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
wijst het verzoek om teruggave van het onder de verdachte in beslag genomen geldbedrag (€ 1015,-) af
gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van 27 maart 2014 van de politierechter in de rechtbank Maastricht aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 4 weken.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.M. Havik, voorzitter,
en mrs. J. Bergen en S.N. Abdoelkadir, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.G. Kuijs, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 15 december 2016 te Rotterdam
aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken oogkas/een fractuur in/op de oogkas, heeft toegebracht door deze [naam slachtoffer] opzettelijk meermalen althans eenmaal (met kracht en met de vuist) op/tegen/in het gezicht/oogkas te slaan;
subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 december 2016 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met dat opzet die [naam slachtoffer] meermalen althans eenmaal (met kracht en met de vuist) op/tegen het gezicht/oogkas heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 december 2016 te Rotterdam
[naam slachtoffer] heeft mishandeld door haar meermalen, althans eenmaal (met kracht en met de vuist) te slaan op/tegen/in het gezicht, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken oogkas/een fractuur in/op de oogkas ten gevolge heeft gehad.