ECLI:NL:RBROT:2017:2561

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 januari 2017
Publicatiedatum
6 april 2017
Zaaknummer
C/10/510679 / FT EA 16/2324
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling wegens onvoldoende goede trouw van de verzoeker

Op 5 januari 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de afwijzing van een verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling. De verzoeker, die op 20 september 2016 een verzoekschrift indiende, heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zijn schulden te goeder trouw zijn ontstaan. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker, die inkomsten ontving uit de verhuur van een woning, een aanzienlijke schuldenlast had van € 1.766.990,00, waarvan een groot deel voortkwam uit borgstellingen en hypothecaire leningen ten behoeve van zijn onderneming(en). De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker in de vijf jaar voorafgaand aan zijn verzoek niet te goeder trouw is geweest met betrekking tot het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden.

Tijdens de zitting op 22 december 2016 werd de verzoeker gehoord, samen met zijn advocaat. De curator en andere betrokkenen hebben bezwaar gemaakt tegen de toelating van de verzoeker tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft de bezwaren besproken en geconcludeerd dat de verzoeker niet voldoende bewijs heeft geleverd dat het aangaan van zijn schulden verantwoord was. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de omstandigheden waaronder de schulden zijn ontstaan, de aard van de vorderingen en het gedrag van de verzoeker.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker zijn schulden niet te goeder trouw heeft laten ontstaan, vooral gezien het feit dat hij al een hoge schuldenlast had op het moment dat hij nieuwe verplichtingen aanging. De rechtbank heeft het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen, met de overweging dat de verzoeker zijn crediteuren in het verleden heeft benadeeld en dat er onvoldoende bewijs was voor goede trouw. De beslissing werd openbaar uitgesproken door rechter W.J. Geurts-de Veld, met M.J.M. van der Poel als griffier.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
afwijzing toepassing schuldsaneringsregeling
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 5 januari 2017
[naam 1],
[adres]
[woonplaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 20 september 2016 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoeker is, tezamen met zijn advocaat mr. J. Kuijpers gehoord ter terechtzitting van 22 december 2016.
De rechtbank heeft voorafgaand aan de behandeling ter terechtzitting van [naam 2] (hierna: [naam 2] ), [naam 3] en mr. C. Hamm schriftelijk bericht ontvangen dat zij ieder voor zich bezwaar hebben tegen toelating van verzoeker tot de schuldsaneringsregeling. Mr. Hamm (hierna: de curator) heeft bezwaar gemaakt in zijn hoedanigheid van curator in de faillissementen van [naam vennootschap 1] BV, [naam vennootschap 2] BV, [naam vennootschap 3] BV en [naam vennootschap 4] BV (hierna: de onderneming(en)). De bezwaren zijn met verzoeker en zijn advocaat ter terechtzitting besproken.

2.De feiten

Verzoeker ontvangt inkomsten uit de verhuur van een woning. De schuldenlast bedraagt volgens de verklaring als bedoeld in artikel 285 Faillissementswet € 1.766.990,00.

3.De beoordeling

Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als voldoende aannemelijk is dat verzoeker ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. De rechtbank oordeelt dat dit in het voorliggende geval niet aannemelijk is.
De goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan een verzoeker dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de verzoeker kan worden verweten dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van verzoeker voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door de schuldeisers juist te frustreren en dergelijke.
De schulden komen grotendeels voort uit de onderneming(en) die verzoeker heeft gevoerd op het gebied van verzekeringen, omdat hij borg heeft gestaan voor leningen en een hypothecaire lening is aangegaan ten behoeve van de onderneming(en). De schulden aan [naam 2] , [naam 3] , ABN Amro, [naam 4] en [naam 5] (die een totaalbedrag van
€ 1.301.990,00 van de schuldenlast van verzoeker vertegenwoordigen) zijn op deze wijze ontstaan. De meest recente van deze schulden, die bovendien vallen in de 5-jaarstermijn die is genoemd in artikel 288 lid 1 onder b van de Faillissementswet, betreffen de schuld aan [naam 2] , die € 650.000,- bedraagt en op 1 augustus 2012 is ontstaan, en de schuld aan [naam 4] van € 310.000,-, ontstaan op 3 mei 2012.
Verzoeker heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in 2010 een ondernemingsplan voor de onderneming(en) had gemaakt dat voorzag in schaalvergroting. Verzoeker heeft verklaard dat hij met zijn ondernemingsplan binnen de verzekeringsbranche zelfs een landelijke prijs heeft gewonnen. Om dit ondernemingsplan te verwezenlijken moest verzoeker meerdere assurantieportefeuilles overnemen. De (hypothecaire) leningen zijn afgesloten om de overname van de portefeuilles mogelijk te maken. Verzoeker heeft verklaard dat het gebruikelijk is dat hij zich bij dit soort transacties ook persoonlijk verbindt. Verzoeker heeft ter terechtzitting voorts verklaard dat de liquiditeit van de onderneming(en) altijd moeilijk is geweest, dat er al schulden in de onderneming(en) zaten toen verzoeker deze van zijn pleegvader overnam en dat de liquiditeit na het begin van de crisis in 2008 alleen maar is afgenomen. Verzoeker heeft voorts ter terechtzitting verklaard dat na overname van de assurantieportefeuilles sprake was van een doorloopprovisie van ongeveer € 1.000.000,-, zodat de waarde van de portefeuilles 2 tot 2,5 keer zo groot was en daarmee voldoende was om de schulden te voldoen. Verzoeker heeft verklaard dat de administratie van de onderneming(en) tot 2012 op orde was. Vanaf 2013, na aankoop van de assurantieportefeuilles, is overgegaan op het automatiseringssysteem van de verkoper van één van de portefeuilles, maar dit is niet goed gegaan. Hierover heeft verzoeker mailtjes gestuurd, maar hij kreeg geen gehoor. Voor wat betreft de vordering van de curator heeft verzoeker een bedrag van € 265.000,00 opgenomen op de schuldenlijst, welke schuld uit hoofde van rekening-courant volgens verzoeker geleidelijk binnen de onderneming(en) is ontstaan. Verzoeker heeft zijn verklaring niet met schriftelijke stukken onderbouwd.
De curator schrijft in zijn brief van 5 oktober 2016 dat hij meent dat verzoeker niet te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan c.q. onbetaald laten van zijn schulden. De curator heeft verzoeker op 19 juli 2016 als (indirect) bestuurder hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor het tekort in de faillissementen van de onderneming(en) wegens (onder meer) kennelijk onbehoorlijk bestuur. Het voorlopig tekort in de faillissementen ziet volgens de curator op een bedrag van € 3.247.232,27. Voor wat betreft de aankoop van assurantieportefeuilles overweegt de curator dat verzoeker de portefeuilles heeft laten aankopen (a) zonder behoorlijk voorafgaand onderzoek, terwijl (b) de vennootschap op dat moment een negatief eigen vermogen had en (c) als gevolg hiervan geen (voldoende) gelden beschikbaar waren om die aankopen te kunnen financieren, laat staan: terug te betalen. De curator schrijft voorts dat hem is gebleken dat allerlei administratie ontbreekt, dat de overige administratie volstrekt ondeugdelijk is gevoerd, en dat jaarrekeningen niet of te laat zijn gedeponeerd. De curator verwijt verzoeker daarnaast dat hij rekening-courantschulden heeft laten oplopen, aanzienlijke geldbedragen aan de vennootschappen heeft onttrokken, zichzelf heeft bevoordeeld ten opzichte van andere crediteuren -zoals het personeel-, zaken paulianeus heeft overgedragen en vlak vóór het faillissement zijn huwelijkse voorwaarden heeft gewijzigd en al zijn bezittingen aan zijn echtgenote heeft overgemaakt.
[naam 2] maakt bezwaar tegen toelating van verzoeker tot de schuldsaneringsregeling omdat verzoeker volgens [naam 2] wist dan wel had moeten weten dat hij de verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst tot koop van de assurantieportefeuille van [naam 2] , waarbij verzoeker zich in privé borg heeft gesteld, nooit zou kunnen nakomen. Volgens [naam 2] ging het toen zakelijk financieel al niet goed, had verzoeker alleen een bescheiden inkomen uit de onderneming(en) en was hij toen (mede)eigenaar van vier panden waarvan de hypotheekschuld hoger was dan de woningwaarde. [naam 2] heeft zijn bezwaar onderbouwd door een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 5 oktober 2016, welk vonnis is gewezen in een zaak tussen [naam 2] en verzoeker en zijn echtgenote, over te leggen.
De rechtbank overweegt dat ondernemen naar zijn aard het nemen van risico’s met zich brengt, en dat dit ook kan betekenen dat een bestuurder van een onderneming zich tot op zekere hoogte persoonlijk verbindt voor financiële verplichtingen die door de onderneming worden aangegaan. Verzoeker heeft echter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het aangaan van de schulden aan [naam 2] en [naam 4] in 2012 verantwoord is geweest. Op dat moment had verzoeker immers al een hoge schuldenlast. Daarnaast heeft verzoeker onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij er ten tijde van het aangaan van deze verplichtingen van uit mocht gaan dat er geen gerede kans bestond dat hij in privé zou worden aangesproken voor de zakelijke schulden. Integendeel, verzoeker heeft zelf ter terechtzitting verklaard dat er al schulden waren in de onderneming(en) toen verzoeker deze onderneming(en) overnam en verzoeker heeft erkend dat de liquiditeit van de onderneming(en) slecht was. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verzoeker niet, althans onvoldoende, aannemelijk heeft gemaakt dat de schulden aan [naam 2] en [naam 4] te goeder trouw zijn ontstaan.
Ten aanzien van de vordering van de curator, voor zover deze ziet op de rekening-courant verhouding, is de rechtbank van oordeel dat verzoeker tegenover de verwijten van de curator onvoldoende onderbouwd verweer heeft gevoerd dat hem ter zake geen verwijt treft. Verzoeker heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat deze schuld te goeder trouw is ontstaan. Daarbij merkt de rechtbank op dat de curator verzoeker bovendien aansprakelijk heeft gesteld uit hoofde van kennelijk onbehoorlijk bestuur en dat de advocaat van verzoeker ter aanvulling op het verzoekschrift heeft gemeld dat de schuldenlast van verzoeker nog verder kan oplopen tot ruim boven de € 4.000.000,00. De rechtbank kan zich in dit stadium geen oordeel vormen over de vordering van de curator uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid. Als een dergelijke vordering vast komt te staan, is dat een vordering die uit zijn aard niet te goeder trouw is.
Ten slotte heeft de rechtbank Rotterdam in het vonnis van 5 oktober 2016 geoordeeld dat verzoeker zijn crediteuren in 2013 en 2014 heeft benadeeld, zodat moet worden aangenomen dat verzoeker zijn schulden niet te goeder trouw onbetaald heeft gelaten.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, concludeert de rechtbank dat de schulden aan [naam 2] , [naam 4] en de curator niet te goeder trouw zijn ontstaan en dat verzoeker zijn schulden niet te goeder trouw onbetaald heeft gelaten. Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal daarom worden afgewezen.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat dit niet betekent dat er geen andere feiten of omstandigheden zijn die eveneens tot afwijzing van het verzoek dienen te leiden.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Geurts-de Veld, rechter, en in aanwezigheid van M.J.M. van der Poel, griffier, in het openbaar uitgesproken op 5 januari 2017. [1]
De griffier is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.