ECLI:NL:RBROT:2017:2460

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 maart 2017
Publicatiedatum
3 april 2017
Zaaknummer
10/701342-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging en afpersing met behulp van gaspistool; bezit gaspistool

Op 31 maart 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging en afpersing met een gaspistool. De verdachte, geboren in [geboorteplaats verdachte] en ten tijde van de zitting preventief gedetineerd, werd bijgestaan door raadsman mr. F. Ben-Saddek. De officier van justitie, mr. L.C. Visser, eiste een gevangenisstraf van 24 maanden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 2 december 2016 zijn zus, [naam slachtoffer 2], bedreigde met een vuurwapen en op 3 december 2016 zijn neef, [naam slachtoffer 1], afperste door hem te dwingen tot de afgifte van 125 euro. De verdachte ontkende de feiten en stelde dat zijn neef het wapen van hem wilde kopen. De rechtbank oordeelde echter dat de verklaringen van de getuigen en de aangiften van de slachtoffers elkaar versterkten en dat de verdediging niet aannemelijk had gemaakt dat de verdachte onschuldig was. De rechtbank verklaarde de feiten bewezen en legde de verdachte een gevangenisstraf van 24 maanden op, met aftrek van voorarrest. Tevens werd het in beslag genomen geld teruggegeven aan de rechtmatige eigenaar, [naam slachtoffer 1]. De rechtbank baseerde haar beslissing op de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/701342-16
Datum uitspraak: 31 maart 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd
in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel,
raadsman mr. F. Ben-Saddek, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 17 maart 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. L.C. Visser heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 3 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering ten aanzien van feit 1 en 2
4.2.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De verdachte ontkent deze feiten ten stelligste. Hij stelt dat zijn neef, [naam slachtoffer 1] , een wapen van hem wilde kopen, dat hij daarom met zijn neef op de [naam straat] had afgesproken en dat hij zijn vuurwapen toen te koop heeft aangeboden. Op het moment waarop de gestelde bedreigingen zouden zijn geuit, waren er geen getuigen aanwezig. De verdediging vindt het opvallend dat de aangiftes voor beide feiten tegelijkertijd zijn gedaan; dit doet vermoeden dat de verdachte ‘er in is geluisd’. De feiten 1 en 2 kunnen derhalve niet wettig en overtuigend bewezen worden.
4.2.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat de getuige [naam getuige] direct de politie gebeld heeft nadat de aangever [naam slachtoffer 1] door de verdachte zou zijn afgeperst. Dit maakt de verklaring van de verdachte, dat [naam slachtoffer 1] een vuurwapen van hem wilde kopen, ongeloofwaardig. Het ligt immers niet voor de hand dat een vriend van de aangever de politie zou waarschuwen na de – mislukte – verkoop van een verboden wapen.
Het gegeven dat de aangiften betreffende de feiten 1 en 2 op hetzelfde tijdstip zijn gedaan, maakt niet dat de rechtbank twijfelt aan de inhoud daarvan. Deze aangiften versterken elkaar. De moeder van [naam slachtoffer 1] verklaart dat de verdachte dreigde om [naam slachtoffer 1] iets aan te doen met een vuurwapen. De afpersing van [naam slachtoffer 1] , die op de volgende dag plaatsvond en waarbij een vuurwapen werd gebruikt, ligt in het verlengde van wat zijn moeder heeft verklaard. Verder is er voor zowel feit 1 als feit 2 voldoende steunbewijs, weergegeven in de bewijsmiddelen. Daarbij vindt de rechtbank nog van belang dat de verklaring van [naam slachtoffer 1] , dat de verdachte in de auto zijn wapen doorlaadde, wordt ondersteund door de omstandigheid dat in de auto een patroon is gevonden met hetzelfde kaliber als het later bij de verdachte aangetroffen vuurwapen.
4.2.3.
Conclusie
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij op 02 december 2016 te Rotterdam [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een vuurwapen, aan die [naam slachtoffer 2] getoond en
op haargericht gehoudenen dit vuurwapen, doorgeladen en daarbij die [naam slachtoffer 2] dreigendin het Arabisch de woorden
toegevoegd: "Deze kogels ga ik één voor één in de kop van je zoon (lees [naam slachtoffer 1] ) schieten";
2.
hij op 03 december 2016 te Rotterdam met het oogmerk om zich
wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging
met geweld [naam slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (in
totaal 125 euro), toebehorende
aan die [naam slachtoffer 1] , welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte,
bij die [naam slachtoffer 1] in de auto is gestapt en
-tegen die [naam slachtoffer 1] heeft gezegd: "Ik heb gehoord dat als je iemand wil beroven, je dat met een vuurwapen moet doen" en
-daarbij een vuurwapen, aan die [naam slachtoffer 1] heeft getoond en vervolgens dit vuurwapen, heeft doorgeladen en
-het vuurwapen in de lies en/of tegen de heup van die [naam slachtoffer 1] heeft gezet en
- die [naam slachtoffer 1] heeft gedreigd te gaan schieten en
-tegen die [naam slachtoffer 1] heeft gezegd dat hij alles van hem wilde;
3.
hij op 03 december 2016 te Rotterdam een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een gaspistool (merk/type Sm 80, kaliber 8 mm pak) voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;

2.
afpersing;
3.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij midden op de dag op de openbare weg een vuurwapen voorhanden had.
Het bezit van vuurwapens levert in het algemeen een onaanvaardbaar risico op voor de veiligheid van personen. Dit is in dit geval ook gebleken.
De verdachte heeft immers zijn zus, [naam slachtoffer 2] , bedreigd door een vuurwapen op haar te richten, waarbij hij de zoon van zijn zus, [naam slachtoffer 1] , woordelijk heeft bedreigd. Eén dag later stapt de verdachte bij zijn neef [naam slachtoffer 1] in de auto met een vuurwapen, laadt dit vuurwapen door, richt het op zijn neef en maakt hem, door hem wederom te bedreigen, € 125,- afhandig. De rechtbank vindt het zeer ernstig dat de verdachte er niet voor terugdeinst om zijn eigen zus en neef te bedreigen en te beroven. Het moet een angstige situatie zijn geweest voor de slachtoffers. De verdachte heeft zich kennelijk volledig laten leiden door zijn boosheid en financiële gewin.
De rechtbank heeft in haar oordeel ook ten nadele van de verdachte meegewogen dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten blijkens een uittreksel uit de justitiële documentatie van 20 februari 2017.
7.3.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank ziet, mede gelet op de recidive van de verdachte, geen reden om af te wijken van de eis van de officier van justitie.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het in beslag genomen geld (€ 125,- -) wordt teruggegeven aan de rechtmatige eigenaar.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat het in beslag genomen geld terug dient te worden gegeven aan de verdachte, nu de verdachte de ten laste gelegde feiten ontkent en het zijn eigen geld is.
8.3.
Beoordeling
Ten aanzien van het in beslag genomen geld (€ 125,- bestaande uit 3 x € 20,- 5 x € 10,- en
3 x € 5,-) zal een last worden gegeven tot teruggave aan de rechtmatige eigenaar [naam slachtoffer 1] .

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 57, 285 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (zegge: vierentwintig) maanden, en beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan de rechthebbende [naam slachtoffer 1] van: het in beslag genomen geld (€ 125,- bestaande uit 3 x € 20,- 5 x € 10,- en 3 x € 5,-).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.M. Havik, voorzitter,
en mrs. D.L. Spierings en E.M.D. Angela, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. van Hemert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 02 december 2016 te Rotterdam [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een vuurwapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp aan die [naam slachtoffer 2] getoond en/of gericht (gehouden) en/of (vervolgens) dit vuurwapen, althans dit op een vuurwapen gelijkend voorwerp, doorgeladen en/of (daarbij) die [naam slachtoffer 2] dreigend (in het Arabisch) de woorden
toegevoegd: "Deze kogels ga ik één voor één in de kop van je zoon (lees [naam slachtoffer 1] ) schieten";
art. 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 03 december 2016 te Rotterdam met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [naam slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (in totaal 125 euro), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [naam slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte,
-(onverhoeds) bij die [naam slachtoffer 1] in de auto is gestapt en/of
-tegen die [naam slachtoffer 1] heeft gezegd: "Ik heb gehoord dat als je iemand wil beroven, je dat met een vuurwapen moet doen" en/of
-(daarbij) een vuurwapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp, aan die [naam slachtoffer 1] heeft getoond en/of voorgehouden en/of (vervolgens) dit vuurwapen, althans dit op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp, heeft doorgeladen en/of
-het vuurwapen, althans het op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp, in de lies en/of tegen de heup van die [naam slachtoffer 1] heeft gezet en/of
-tegen die [naam slachtoffer 1] heeft gezegd/gedreigd te gaan schieten en/of
-tegen die [naam slachtoffer 1] heeft gezegd dat hij alles van hem wilde;
art. 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 03 december 2016 te Rotterdam een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een gaspistool (merk/type Sm 80, kaliber 8 mm pak) voorhanden heeft gehad;
art. 26 lid 1 Wet wapens en munitie