Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 6 maart 2017, met producties 1 t/m 13;
- de producties 1 t/m 18 van Bram Ladage c.s.;
- de mondelinge behandeling op 17 maart 2017;
- de pleitnota van [eiser] ;
- de pleitnota van Bram Ladage c.s.
2.De feiten
3.Het geschil
primair:Bram Ladage c.s. te gebieden om in weerwil van de opzeggingsbrief van 29 november 2016, ook na 31 december 2017 al haar verplichtingen uit de Franchiseovereenkomst met [eiser] onverkort en zonder voorbehoud volledig na te komen, totdat met inachtneming van de daarin vervatte opzegtermijn van 13 maanden na rechtsgeldige opzegging van de Franchiseovereenkomst, een eind zal zijn gekomen aan de franchiserelatie tussen partijen, onder verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per dag of dagdeel dat Bram Ladage c.s. niet voldoet aan dit gebod;
subsidiair:Bram Ladage c.s. te gebieden om de franchiserelatie met [eiser] zoals vervat in de Franchiseovereenkomst voort te zetten, totdat het in de bodemprocedure tussen partijen te wijzen vonnis betreffende de nakoming van de Franchiseovereenkomst en de werking van het non-concurrentiebeding in kracht van gewijsde is gegaan, onder verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per dag of dagdeel dat Bram Ladage c.s. niet voldoet aan dit gebod;
primair:met onmiddellijke ingang [eiser] te ontheffen van het postcontractuele non-concurrentiebeding uit artikel 12 van de Franchiseovereenkomst;
subsidiair:met onmiddellijke ingang de werking van het postcontractuele non-concurrentiebeding zoals opgenomen in artikel 12 van de Franchiseovereenkomst in tijdsduur te beperken tot nihil;
meer subsidiair:te bepalen dat het postcontractuele non-concurrentiebeding uit artikel 12 van de Franchiseovereenkomst met onmiddellijke ingang wordt opgeschort totdat het in de bodemprocedure tussen partijen te wijzen vonnis betreffende nakoming van de Franchiseovereenkomst en de werking van het non-concurrentiebeding in kracht van gewijsde is gegaan;