ECLI:NL:RBROT:2017:2455

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 maart 2017
Publicatiedatum
31 maart 2017
Zaaknummer
C/10/515415 / HA ZA 16-1320
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident in internationale rechtszaak tussen Nederlandse en Duitse vennootschappen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een bevoegdheidsincident tussen de besloten vennootschap Horrex Horrens B.V., gevestigd in Nederland, en de Duitse vennootschap Hans Holzauer GmbH & Co KG. Horrex heeft een rechtszaak aangespannen tegen Holzhauer, terwijl Holzhauer ook een procedure heeft aangespannen bij het Landgericht Hagen in Duitsland over hetzelfde geschil. De rechtbank moet beoordelen of zij bevoegd is om van de zaak kennis te nemen, gezien de gelijktijdige procedures in Nederland en Duitsland. Horrex vordert onder andere schadevergoeding van Holzhauer wegens onregelmatige opzegging van een duurovereenkomst. Holzhauer betwist de bevoegdheid van de Nederlandse rechtbank en stelt dat de zaak in Duitsland eerder aanhangig is gemaakt. De rechtbank concludeert dat de Nederlandse rechter bevoegd is, omdat de vordering eerder in Nederland is ingediend dan in Duitsland. De rechtbank wijst de vorderingen van Holzhauer af en veroordeelt haar in de proceskosten. De zaak wordt verwezen naar de rol voor conclusie van antwoord.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/515415 / HA ZA 16-1320
Vonnis van 29 maart 2017
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HORREX HORREN B.V.,
gevestigd te Ridderkerk,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. L. Ritzema te 's-Hertogenbosch,
tegen
de vennootschap naar Duits recht
HANS HOLZHAUER GMBH & CO KG,
gevestigd te Iserlohn, Duitsland,
gedaagde,
eiseres in het incident,
advocaat mr. E.H. Bakker te Utrecht.
Partijen zullen hierna Horrex en Holzhauer genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 24 december 2015, met negen producties;
  • de conclusie houdende de exceptie van nietigheid tevens exceptie van onbevoegdheid, met zes producties;
  • de conclusie van antwoord in het incident, met acht producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De vordering in de hoofdzaak

2.1.
Horrex vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
voor recht verklaart dat Holzhauer de duurovereenkomst d.d. 26 oktober 2005 met Horrex onregelmatig heeft opgezegd door geen opzegtermijn in acht te nemen;
voor recht verklaart dat Holzhauer een opzegtermijn van acht maanden in acht had moeten nemen bij het opzeggen van de duurovereenkomst d.d. 26 oktober 2005, althans een opzegtermijn die de rechtbank in goede justitie juist acht;
Holzhauer veroordeelt tot betaling aan Horrex van een schadevergoeding ter hoogte van € 573.712,80, althans van een bedrag dat de rechtbank in goede justitie juist acht;
Holzhauer veroordeelt tot betaling van de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente, over genoemd bedrag van € 573.712,80 vanaf 12 juni 2012 tot de dag van de algehele voldoening;
Holzhauer in de proceskosten veroordeelt.
2.2.
Hieraan legt Horrex - kort samengevat - de volgende stellingen ten grondslag:
- Horrex heeft op 26 oktober 2005 met Holzhauer een overeenkomst (hierna: de Samenwerkingsovereenkomst) gesloten ten aanzien van de ontwikkeling en distributie van hordeuren;
- Holzhauer heeft deze overeenkomst op 14 juni 2012 onregelmatig opgezegd;
- Als gevolg hiervan heeft Horrex schade geleden ten bedrage van € 573.712,80;
- Voor deze schade is Holzhauer jegens Horrex aansprakelijk.

3.Het geschil in het incident

3.1.
Holzhauer vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis de dagvaarding nietig verklaart, subsidiair dat de rechtbank de zaak aanhoudt totdat het Landgericht Hagen zich over haar bevoegdheid heeft uitgesproken en meer subsidiair dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart van de vorderingen van Horrex kennis te nemen, met veroordeling van Horrex in de proceskosten.
3.2.
Hieraan legt Holzhauer de volgende stellingen ten grondslag:
  • het exploot van dagvaarding is nietig omdat daarin is opgenomen dat Holzhauer diende te verschijnen in persoon of vertegenwoordigd door een gemachtigde, zodat daaruit niet bleek of Holzhauer voor de afdeling kantonzaken dan wel de afdeling voor andere civiele zaken van de rechtbank werd gedagvaard;
  • Horrex heeft als eiseres tegen Holzhauer als gedaagde in december 2015 niet alleen de onderhavige zaak aanhangig gemaakt maar ook een zaak voor het Landgericht Hagen in Duitsland; het feitencomplex, de gronden en de vorderingen van deze zaken vertonen grote overeenkomsten; de Duitse zaak is eerder aanhangig gemaakt dan de onderhavige zaak; gelet op de strekking van artikel 29 van de Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: Brussel Ibis-Vo) moet deze rechtbank de zaak aanhouden totdat het Landgericht Hagen zijn bevoegdheid heeft vastgesteld.
3.3.
Horrex voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering van Holzhauer, met veroordeling van Holzhauer in de proceskosten bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis.
3.4.
Volgens Horrex is deze rechtbank bevoegd. Bij dagvaarding en in haar incidentele conclusie van antwoord voert zij hiertoe aan dat deze rechtbank bevoegd is op grond van de artikelen 6 sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) juncto 6a sub b Rv juncto 7 lid 1 sub a Brussel Ibis-Vo, omdat de overeenkomst die ten grondslag ligt aan de door Horrex ingestelde vorderingen moest worden uitgevoerd in het arrondissement Rotterdam, waar Horrex is gevestigd
.Subsidiair is de rechtbank Rotterdam volgens Horrex bevoegd op grond van de artikelen 6 sub e Rv juncto 102 Rv juncto 7 lid 2 Brussel Ibis-Vo, omdat het een verbintenis uit onrechtmatige daad betreft (buitencontractuele opzegging van een duurovereenkomst) en de schade zich voordoet in Nederland, meer in het bijzonder het arrondissement Rotterdam, waar Horrex is gevestigd (
Erfolgsort)
.Eerst in haar incidentele conclusie van antwoord voert Horrex ook nog aan dat deze rechtbank primair bevoegd is op grond van een forumkeuze, namelijk een forumkeuzebeding in artikel 17.1 van haar algemene leveringsvoorwaarden, dat als volgt luidt: “Only the Dutch court within whose jurisdiction User’s place of business is situated is competent to pass judgment on disputes, unless such is at odds with any mandatory rules of law”. Verder betwist Horrex dat de Duitse zaak eerder aanhangig is gemaakt dan de onderhavige zaak.

4.De beoordeling

in de incidenten

nietigheid van het exploot van dagvaarding
4.1.
Hier is sprake van een internationale zaak, omdat een van de partijen, Holzhauer, woonplaats heeft buiten Nederland. De hier aan de orde zijnde stelling van Holzhauer is procesrechtelijk van aard, terwijl zij niet wordt geregeld in voor Nederland geldende internationale regelingen. Op grond van artikel 10:3 BW (
Op de wijze van procederen ten overstaan van de Nederlandse rechter is het Nederlandse recht van toepassing) is Nederlands recht dan ook toepasselijk.
4.2.
Het beroep op nietigheid van het exploot van dagvaarding wordt door Holzhauer gebaseerd op het bepaalde in artikel 120 van Rv juncto artikel 111 lid 2 onder h Rv. In artikel 122 lid 1 Rv, dat deel uitmaakt van dezelfde afdeling als voornoemde wetsartikelen, is het volgende bepaald - aangehaald voor zover van belang in dit geval:
1.
Verschijnt de gedaagde in het geding […] en beroept hij zich op de nietigheid van het exploot van dagvaarding, dan verwerpt de rechter dat beroep indien naar zijn oordeel het gebrek de gedaagde niet onredelijk in zijn belangen heeft geschaad.
4.3.
Holzhauer is op de eerst dienende dag in het geding verschenen. Holzhauer heeft bij B2 formulier Stellen op 25 november 2016 aan de rechtbank medegedeeld dat zij zich “Voorzorgshalve [..] ook bij de afdeling kanton gesteld” heeft. Holzhauer heeft niet gesteld dat en waarom zij onredelijk in haar belang is geschaad. Het beroep van Holzhauer op de nietigheid van het exploot van dagvaarding faalt derhalve.
litispendentie
4.4.
Holzhauer stelt aan de orde de (on)bevoegdheid van deze rechtbank in het licht van litispendentie met de door Horrex tegen Holzhauer aangebrachte zaak bij het Landgericht Hagen in Duitsland die is ingeleid met een “Klage” van 30 december 2015, dat kennelijk op 31 december 2015 bij het Amts- und Landgericht in Hagen is ontvangen (prod. 2 van Holzhauer).
4.5.
Gezien de vestigingsplaatsen van partijen, de datum waarop de dagvaarding in de hoofdzaak is uitgebracht en de aard van de vorderingen in de hoofdzaak, namelijk vorderingen in een burgerlijke of handelszaak, dient de vraag of deze rechtbank internationaal bevoegd is te worden beantwoord aan de hand van de Brussel Ibis-Vo. Partijen gaan daar ook van uit.
4.6.
Litispendentie is geregeld in de artikelen 29, 31 en 32 van de Brussel Ibis-Vo.
Artikel 29 Brussel Ibis-Vo luidt als volgt:
1. Wanneer voor gerechten van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen vorderingen aanhangig zijn, die hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten, houdt het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, onverminderd artikel 31, lid 2, zijn uitspraak ambtshalve aan totdat de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat.
2. In de in lid 1 bedoelde gevallen wordt op verzoek van een gerecht waarbij de zaak is aangebracht door een ander aangezocht gerecht onverwijld aan het eerstbedoelde gerecht meegedeeld op welke datum het in overeenstemming met artikel 32 is aangezocht.
3. Wanneer de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat, verklaart het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, zich onbevoegd.
Artikel 31 Brussel Ibis-Vo luidt - voor zover voor deze beoordeling van belang - als volgt:
1. Wanneer voor de vorderingen meer dan één gerecht bij uitsluiting bevoegd is, worden partijen verwezen naar het gerecht waarbij de zaak het eerst aanhangig is gemaakt.
2. Wanneer een zaak aanhangig wordt gemaakt bij een gerecht van een lidstaat dat op grond van een in artikel 25 bedoelde overeenkomst bij uitsluiting bevoegd is, houdt elk gerecht van de andere lidstaten, onverminderd artikel 26, de uitspraak aan totdat het krachtens de overeenkomst aangezochte gerecht verklaart geen bevoegdheid aan de overeenkomst te ontlenen.
3. Indien het in de overeenkomst aangewezen gerecht zijn bevoegdheid in overeenstemming met de overeenkomst heeft vastgesteld, verklaart elk gerecht van de overige lidstaten zich onbevoegd ten gunste van dat gerecht.
Artikel 32 Brussel Ibis-Vo luidt als volgt:
1. Voor de toepassing van deze afdeling wordt een zaak geacht te zijn aangebracht bij een gerecht:
a.
a) op het tijdstip waarop het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk bij het gerecht wordt ingediend, mits de eiser vervolgens niet heeft nagelaten te doen wat hij met het oog op de betekening of de kennisgeving van het stuk aan de verweerder moest doen, of
b) indien het stuk betekend of meegedeeld moet worden voordat het bij het gerecht wordt ingediend, op het tijdstip waarop de autoriteit die verantwoordelijk is voor de betekening of de kennisgeving het stuk ontvangt, mits de eiser vervolgens niet heeft nagelaten te doen wat hij met het oog op de indiening van het stuk bij het gerecht moest doen.
De onder b) bedoelde autoriteit die verantwoordelijk is voor de betekening of de kennisgeving is de eerste autoriteit die de te betekenen of mee te delen stukken ontvangt.
2. Het gerecht dat, of de autoriteit die belast is met de betekening als bedoeld in lid 1, noteert, respectievelijk, de datum van indiening van het gedinginleidende stuk of het gelijkwaardige stuk, of de datum van ontvangst van de te betekenen of mee te delen stukken.
In artikel 25 Brussel Ibis-Vo is de exclusieve forumkeuze geregeld. Dit artikel luidt - voor zover voor deze beoordeling van belang - als volgt:
1. Indien de partijen, ongeacht hun woonplaats, een gerecht of de gerechten van een lidstaat hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen die naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan, is dit gerecht of zijn de gerechten van die lidstaat bevoegd, tenzij de overeenkomst krachtens het recht van die lidstaat nietig is wat haar materiële geldigheid betreft. Deze bevoegdheid is exclusief, tenzij de partijen anders zijn overeengekomen. De overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegd gerecht wordt gesloten:
a.
a) hetzij bij een schriftelijke overeenkomst of bij een schriftelijk bevestigde mondelinge overeenkomst;
b) hetzij in een vorm die wordt toegelaten door de handelwijzen die tussen de partijen gebruikelijk zijn geworden;
c) hetzij, in de internationale handel, in een vorm die overeenstemt met een gewoonte waarvan de partijen op de hoogte zijn of hadden behoren te zijn en die in de internationale handel algemeen bekend is en door partijen bij dergelijke overeenkomsten in de betrokken handelsbranche doorgaans in acht wordt genomen.
Overweging 22 van de Brussel Ibis-Vo luidt als volgt:
Om evenwel de doeltreffendheid van overeenkomsten inzake exclusieve forumkeuze te verbeteren en misbruik van procesrecht te voorkomen, moet een uitzondering op de algemene litispendentieregel worden getroffen met het oog op een bevredigende oplossing voor bepaalde situaties waarin zich een samenloop van procedures kan voordoen. Dat is het geval wanneer een ander dan het bij exclusieve forumkeuze aangewezen gerecht is aangezocht, en vervolgens tussen dezelfde partijen vorderingen voor het aangewezen gerecht worden aangebracht die hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten. In een dergelijk geval moet het eerst aangezochte gerecht de procedure aanhouden zodra het aangewezen gerecht wordt aangezocht, en wel totdat dit laatste gerecht verklaart geen bevoegdheid te ontlenen aan de exclusieve forumkeuze. Dit dient om ervoor te zorgen dat het aangewezen gerecht in een dergelijke situatie voorrang krijgt om te beslissen over de geldigheid van het forumkeuzebeding en de mate waarin het beding geldt voor het voor hem dienende geschil. Het aangewezen gerecht moet aan de behandeling van de zaak kunnen beginnen, ongeacht of het niet-aangewezen gerecht al heeft besloten over aanhouding van de zaak.
4.7.
Gelet op de artikelen 25 en 31 Brussel Ibis-Vo - in onderling verband en samenhang bezien - dient de rechtbank eerst te beoordelen of partijen een rechtsgeldige forumkeuze voor deze rechtbank of de gerechten van Nederland hebben gemaakt.
4.8.
Uit vaste rechtspraak van het HvJEU (en zijn rechtsvoorganger, te weten de arresten van 14 december 1976, 24/76 - RÜWA/Colzani, Jur. 1976, p. 1831; 14 december 1976, 25/76 - Segoura/Bonakdarian, Jur. 1976, p. 1851; 11 november 1986, 313/85 - Iveco/Van Hool, Jur. 1986, p. 3337; 20 februari 1997, C-106/95 - MSG/Les Gravières Rhénanes, Jur. 1997, p. I-911; 7 juli 2016, C-222/15 - Höszig Kft./Alstom Power Termal Services, ECLI:EU:C:2016:525) volgt dat artikel 25 Brussel Ibis-Vo (in navolging van artikel 17 EEX-verdrag en artikel 23 Brussel I-Vo) autonoom dient te worden uitgelegd en dat uit die uitleg voortvloeit dat de aangezochte rechter verplicht is in de eerste plaats te onderzoeken of het beding dat hem bevoegd verklaart, inderdaad het voorwerp heeft uitgemaakt van een wilsovereenstemming tussen partijen.
4.9.
Uit de stellingen van Horrex volgt niet dat het forumkeuzebeding in artikel 17.1 van haar algemene voorwaarden het voorwerp heeft uitgemaakt van wilsovereenstemming tussen haarzelf en Holzhauer in de zin van bovengenoemde rechtspraak. Feiten of omstandigheden waaruit zou moeten volgen dat Holzhauer het forumkeuzebeding in artikel 17.1 van de algemene voorwaarden van Horrex heeft aanvaard worden immers door Horrex niet gesteld. Een andere forumkeuze voor deze rechtbank, dan in artikel 17.1 van de algemene voorwaarden van Horrex is gesteld noch gebleken. Dit alles betekent dat een forumkeuze voor deze rechtbank niet is komen vast te staan.
4.10.
Volgens Holzhauer heeft Horrex ervoor gekozen aan de Duitse zaak de voorkeur te geven boven de onderhavige zaak. Anders dan Horrex (randnr. 3.35 e.v. conclusie van antwoord in het incident) vat de rechtbank dit argument van Holzhauer niet op als een stelling dat Horrex een forumkeuze zou hebben uitgebracht voor het Landgericht Hagen in de zin van artikel 25 Brussel Ibis-Vo. Ook een forumkeuze die de bevoegdheid van deze rechtbank opzij zet - een zogeheten ‘derogerende’ forumkeuze - is derhalve niet komen vast te staan.
4.11.
Vervolgens komt de rechtbank toe aan de vraag of sprake is van litispendentie.
4.12.
Niet in geschil is dat de vorderingen in de onderhavige zaak en de vorderingen in de zaak voor het Landgericht Hagen tussen dezelfde partijen aanhangig zijn, hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten in de zin van artikel 29 lid 1 Brussel Ibis-Vo.
4.13.
Met betrekking tot de vraag wanneer een zaak aanhangig is, geldt in Nederland een stelsel als bedoeld onder b) en in Duitsland een stelsel als bedoeld onder a) van lid 1 van artikel 32 Brussel Ibis-Vo. Betekening van de dagvaarding in de onderhavige zaak heeft plaatsgehad op 24 december 2015. Anders dan Holzhauer meent, levert de omstandigheid dat Horrex Holzhauer heeft gedagvaard om pas op de roldatum van 30 november 2016 te verschijnen geen nalatig gedrag op van Horrex als bedoeld onder b) van het eerste lid van artikel 32 Brussel Ibis-Vo. Als tijdstip van aanhangigheid van de onderhavige zaak heeft dus te gelden 24 december 2015. Volgens § 261 Zivilprozeßordnung (ZPO) is in een Duitse civiele procedure een vordering (“Klage”) aanhangig op het moment van instellen van deze vordering. Het instellen vindt plaats door het indienen (“Zustellung”) van het proces inleidende stuk (“Klageschrift”) bij het betreffende gerecht (§ 253 ZPO). In dit geval geschiedde dat (niet eerder dan) op 31 december 2015. Op die datum is het Klageschrift van Horrex immers door het Amts- und Landgericht Hagen ontvangen (“Eing.”, derhalve: eingegangen), zo blijkt uit de datumstempel die op het Klageschrift is gezet (prod. 2 van Holzhauer; prod. 11 van Horrex). Het bovenstaande betekent dat de onderhavige zaak eerder aanhangig is gemaakt dan de zaak voor het Landgericht Hagen.
4.14.
Holzhauer wijst verder op het “voorwaardelijke karakter” van de procedure in de onderhavige zaak, dat volgens haar zou blijken uit de randnummers 45-47 van de dagvaarding in deze zaak en “de proceshandelingen van Horrex” (randnr. 8 exceptie van nietigheid tevens exceptie van onbevoegdheid).
4.15.
De teksten met randnummers 45-47 van de dagvaarding maken deel uit van paragraaf VI, dat de titel “Toepasselijke recht” draagt. Deze teksten luiden als volgt:
“45. Horrex is tegelijkertijd met het uitbrengen van deze dagvaarding eveneens een procedure in Duitsland gestart ten aanzien van hetzelfde geschil. De reden voor het uitbrengen van een dagvaarding in Nederland is dat mogelijk Nederlands recht op de relatie Horrex-Hartal [Holzhauer;
Rechtbank] van toepassing is en mogelijk (eveneens) een Nederlandse rechter bevoegd is kennis te nemen van het onderhavig geschil.
46. Daarenboven dient Horrex op grond van Duits recht voor 31 december 2015 een procedure te zijn gestart voor de bevoegde rechter om verjaring van haar vordering op Hartal te voorkomen. Mocht de Duitse rechter zich dus onbevoegd verklaren dan zou dat voor Horrex vergaande consequenties kunnen hebben. Teneinde alle betrokken rechten zeker te stellen, heeft Horrex ervoor gekozen zowel in Duitsland als in Nederland een dagvaarding uit te brengen.
47. Voor het geval de Duitse rechter zich onbevoegd zou verklaren, stelt Horrex zich in deze kwestie op het standpunt dat Nederlands recht op de het onderhavige bodemgeschil van toepassing is.”
4.16.
Wat betreft de proceshandelingen van Horrex waaruit dit voorwaardelijk karakter zou blijken, heeft Holzhauer het volgende op het oog. In haar op 24 december 2015 uitgebrachte dagvaarding in de onderhavige zaak heeft Horrex Holzhauer pas tegen de roldatum van 30 november 2016 gedagvaard opdat intussen de bevoegdheid van het Landgericht Hagen zou komen vast te staan. In het Klageschrift waarmee de zaak voor het Landgericht Hagen is ingeleid is geen zodanig uitstel bewerkstelligd en stelt Horrex zich uitdrukkelijk op het standpunt dat dit Duitse gerecht bevoegd is.
4.17.
Horrex betwist dat de onderhavige procedure slechts een voorwaardelijk karakter heeft.
4.18.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de tekst met randnummers 45-47 uit de dagvaarding, al dan niet in samenhang met bovengenoemde proceshandelingen van Horrex, dat Horrex de onderhavige zaak aanhangig heeft gemaakt voor het geval dat de rechter in Duitsland zich onbevoegd verklaart kennis te nemen van de aldaar door Horrex aanhangig te maken zaak. Waar Horrex zich in de dagvaarding dus op het standpunt stelde dat de onderhavige zaak voorwaardelijk, of subsidiair aan de procedure in Duitsland is ingesteld, heeft zij dit standpunt in haar incidentele conclusie van antwoord verlaten, gelet op de haaks hierop staande stelling van Horrex in randnummer 3.33 van deze conclusie dat de Duitse procedure voortvloeide uit de noodzaak om te voorkomen dat zij haar vorderingen vanwege verjaring zou verliezen. De rechtbank heeft daarom te beoordelen of een dergelijke koerswijziging in rechte aanvaard moet worden, dan wel wegens misbruik van procesrecht of strijdigheid met de eisen van een goede procesorde of de maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
4.19.
Ten aanzien van misbruik van procesrecht overweegt de rechtbank in dit verband als volgt.
In beginsel is een procespartij bevoegd een eerder in een procedure ingenomen standpunt later in de procedure te herzien. Van die bevoegdheid kan een procespartij geen gebruik maken indien zij deze misbruikt (art. 3:13 BW). Een bevoegdheid kan onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.
Gesteld noch gebleken is dat Horrex met haar koerswijziging Holzhauer in de onderhavige zaak benadeelt of de bedoeling heeft dat te doen. Holzhauer heeft de mogelijkheid gehad om de roldatum waartegen zij was gedagvaard te vervroegen (als bedoeld in artikel 126 Rv), Holzhauer is (gewoon) verschenen in het geding en Holzhauer kan zich in dit geding behoorlijk verweren.
Horrex heeft niet gesteld welk rechtens te respecteren belang zij heeft bij haar koerswijziging, maar haar betoog komt neer op een betwisting van een wijziging.
Holzhauer wordt door deze koerswijziging van Horrex in de onderhavige zaak niet onredelijk in haar belang is geschaad, nu Holzhauer voor deze rechtbank nog geen verweer ten gronde voert, afgezien van de vertraging die Horrex heeft laten ontstaan (en waarover hieronder nader).
Van misbruik van procesrecht is in de onderhavige zaak dan ook geen sprake.
4.20.
Ten aanzien van strijdigheid met de eisen van een goede procesorde of de tussen partijen in acht te nemen redelijkheid en billijkheid overweegt de rechtbank in dit verband als volgt.
Partijen zijn jegens elkaar verplicht onredelijke vertraging van de procedure te voorkomen (art. 20 lid 2 Rv). Door Holzhauer op een termijn van meer dan elf maanden te dagvaarden in de onderhavige procedure, met als redengeving dat de vorderingen aan de rechter in Duitsland worden voorgelegd en dat eerst een beslissing over diens bevoegdheid moet worden afgewacht, en vervolgens (vanaf de conclusie van antwoord in het incident) voorrang te geven aan de onderhavige procedure, heeft Horrex onredelijke vertraging laten ontstaan. Had Horrex haar koerswijziging aan Holzhauer medegedeeld voordat laatstgenoemde een conclusie indiende, dan zou de discussie over onbevoegdheid van deze rechtbank wegens litispendentie waarschijnlijk niet zijn ontstaan (omdat de vorderingen van Horrex eerder bij deze rechtbank aanhangig zijn gemaakt dan bij de rechter in Duitsland). Ook die vertraging kan Horrex worden verweten.
Een en ander heeft Holzhauer echter niet zodanig benadeeld dat het met de goede procesorde in strijd zou zijn Horrex die koerswijziging toe te staan. Ook naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid is de koerswijziging niet onaanvaardbaar.
4.21.
Dat Horrex haar processuele houding in zoverre heeft gewijzigd dat zij haar vorderingen niet heeft ingesteld onder de voorwaarde dat de rechter in Duitsland zich onbevoegd verklaart kennis te nemen van de aldaar door Horrex aanhangig gemaakte zaak moet dan ook aanvaard worden.
de bevoegdheid van deze rechtbank
4.22.
Holzhauer heeft geen woonplaats in Nederland in de zin van artikel 63 Brussel Ibis-Vo. Daarom kan de Nederlandse rechter geen rechtsmacht ontlenen aan de in artikel 4 lid 1 neergelegde bevoegdheidshoofdregel van de Brussel Ibis-Vo dat de gerechten bevoegd zijn van de lidstaat waar de gedaagde woonplaats heeft.
4.23.
Artikel 7 Brussel Ibis-Vo bevat de volgende alternatieve-bevoegdheidsregels met betrekking tot contractuele respectievelijk buitencontractuele vorderingen:
Een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, kan in een andere lidstaat voor de volgende gerechten worden opgeroepen:
1. a) ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst, voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd;
b) voor de toepassing van deze bepaling is, tenzij anders is overeengekomen, de plaats van uitvoering van de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt:
- voor de koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken, de plaats in een lidstaat waar de zaken volgens de overeenkomst geleverd werden of geleverd hadden moeten worden;
- voor de verstrekking van diensten, de plaats in een lidstaat waar de diensten volgens de overeenkomst verstrekt werden of verstrekt hadden moeten worden;
c) punt a) is van toepassing indien punt b) niet van toepassing is;
2. ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad, voor het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen.
4.24.
Horrex heeft bij dagvaarding de hierboven in rov. 3.4 genoemde feiten gesteld op grond waarvan deze rechtbank krachtens artikel 7, aanhef, sub 1 dan wel artikel 7, aanhef, sub 1 Brussel Ibis-Vo bevoegd is. Holzhauer heeft deze feiten niet, althans onvoldoende gemotiveerd, betwist. De rechtbank is dan ook op grond van artikel 7, aanhef en sub 1 dan wel artikel 7, aanhef en sub 2 Brussel Ibis-Vo bevoegd kennis te nemen van de vorderingen van Horrex.
proceskosten
4.25.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal Holzhauer in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten aan de zijde van Horrex worden tot aan deze uitspraak begroot op:
  • salaris advocaat € 452,00 (1 punt in Liquidatietarief II))
  • totaal € 452,00.
Zoals is gevorderd en niet zelfstandig is bestreden, zal de rechtbank de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
in de hoofdzaak
4.26.
De zaak zal naar de rol worden verwezen voor conclusie van antwoord.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
wijst de vorderingen af;
veroordeelt Holzhauer in de proceskosten, die tot aan deze uitspraak zijn begroot op
€ 452,00;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
verwijst de zaak naar de rol van
26 april 2017voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P. Sprenger en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2017.
901/1928